Vertaling van moet
plek
mop
vlek
smet
klak
klad {zn.}
zullen
horen
behoren
dienen {ww.}
ik behoor
jij behoort
hij/zij/het behoort
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten
zullen
dienen {ww.}
ik dien
jij dient
hij/zij/het dient
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten
houden
mogen
believen
blieven
lusten {ww.}
ik belief
jij belieft
hij/zij/het belieft
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten
willen
motten {ww.}
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten
moeten {ww.}
ik heb
jij hebt
hij/zij/het heeft
ik heb
jij hebt
hij/zij/het heeft
» meer vervoegingen van hebben
Voorbeelden in zinsverband
Ik moet het vinden.
Ik moet het vinden.
Ik moet je verlaten.
Ik moet je verlaten.
Moet ik nu gaan?
Moet ik nu gaan?
Hij moet onmiddellijk komen.
Hij moet onmiddellijk komen.
Ik moet medicijnen gebruiken.
Ik moet medicijnen gebruiken.
Moet Tom thuisblijven vandaag?
Moet Tom thuisblijven vandaag?
Moet ik onmiddellijk gaan?
Moet ik onmiddellijk gaan?
Je moet hard leren.
Je moet hard leren.
Het experiment moet beginnen.
Het experiment moet beginnen.
Moet Tom thuisblijven vandaag?
Moet Tom thuisblijven vandaag?
Ik moet me scheren.
Ik moet me scheren.
Iedereen moet het weten.
Iedereen moet het weten.
Wat moet ik meenemen?
Wat moet ik meenemen?
Ik moet het repareren.
Ik moet het repareren.
Je moet niet eten.
Je moet niet eten.