Vertaling van moet

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
moet {zn.}
moet {zn.}
Ik moet fietsen.
Ik moet fietsen.
Ik moet naar bed.
Ik moet naar bed.
moet, plek, mop, vlek, smet, klak, klad {zn.}
moet
plek
mop
vlek
smet
klak
klad {zn.}
Zijn mop was geweldig.
Zijn mop was geweldig.
Ik lachte om zijn mop.
Ik lachte om zijn mop.
moeten, zullen, horen, behoren, dienen {ww.}
moeten
zullen
horen
behoren
dienen {ww.}

ik behoor
jij behoort
hij/zij/het behoort

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten

Ze horen bij mij.
Ze horen bij mij.
Kun je me horen?
Kun je me horen?
moeten {ww.}
moeten {ww.}

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten

Mensen moeten werken.
Mensen moeten werken.
We moeten hier weg.
We moeten hier weg.
moeten, zullen, dienen {ww.}
moeten
zullen
dienen {ww.}

ik dien
jij dient
hij/zij/het dient

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten

Tulpen zullen snel bloeien.
Tulpen zullen snel bloeien.
We zullen zien.
We zullen zien.
moeten, houden, mogen, believen, blieven, lusten {ww.}
moeten
houden
mogen
believen
blieven
lusten {ww.}

ik belief
jij belieft
hij/zij/het belieft

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten

Naar believen
Naar believen
We moeten ons aan de wet houden.
We moeten ons aan de wet houden.
moeten {ww.}
moeten {ww.}

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten

Ze moeten vooraf betalen.
Ze moeten vooraf betalen.
We moeten gaan.
We moeten gaan.
moeten, willen, motten {ww.}
moeten
willen
motten {ww.}

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten

Ik vermoed, dat achter alles wat we doen moeten, wel iets zit, wat we doen willen...
Ik vermoed, dat achter alles wat we doen moeten, wel iets zit, wat we doen willen...
We willen volledige zinnen.
We willen volledige zinnen.
moeten {ww.}
moeten {ww.}

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten

hebben, moeten {ww.}
hebben
moeten {ww.}

ik heb
jij hebt
hij/zij/het heeft

ik heb
jij hebt
hij/zij/het heeft
» meer vervoegingen van hebben



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik moet het vinden.

Ik moet het vinden.

Ik moet je verlaten.

Ik moet je verlaten.

Moet ik nu gaan?

Moet ik nu gaan?

Hij moet onmiddellijk komen.

Hij moet onmiddellijk komen.

Ik moet medicijnen gebruiken.

Ik moet medicijnen gebruiken.

Moet Tom thuisblijven vandaag?

Moet Tom thuisblijven vandaag?

Moet ik onmiddellijk gaan?

Moet ik onmiddellijk gaan?

Je moet hard leren.

Je moet hard leren.

Het experiment moet beginnen.

Het experiment moet beginnen.

Moet Tom thuisblijven vandaag?

Moet Tom thuisblijven vandaag?

Ik moet me scheren.

Ik moet me scheren.

Iedereen moet het weten.

Iedereen moet het weten.

Wat moet ik meenemen?

Wat moet ik meenemen?

Ik moet het repareren.

Ik moet het repareren.

Je moet niet eten.

Je moet niet eten.


Gerelateerd aan moet

plek - mop - vlek - smet - klak - klad - moeten - zullen - horen - behoren - dienen - houden - mogen - believen - blievenzijn - voelen - aandoen