Vertaling van plaats

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
plaats [v], binnenplaats [v], hof [o], erf [o] {zn.}
plaats [v]
binnenplaats [v]
hof [o]
erf [o] {zn.}
Er loopt een pauw op de binnenplaats.
Er loopt een pauw op de binnenplaats.
De ontmoeting had gisteren plaats.
De ontmoeting had gisteren plaats.
plaats [v], dorp [o] {zn.}
plaats [v]
dorp [o] {zn.}
Hij woont in een dorp.
Hij woont in een dorp.
Er is geen busdienst naar het dorp.
Er is geen busdienst naar het dorp.
plaats [v], plek, oord, lokaal {zn.}
plaats [v]
plek
oord
lokaal {zn.}
Tom heeft een kale plek.
Tom heeft een kale plek.
Hij had geen plek om te wonen.
Hij had geen plek om te wonen.
plaats [v], ruimte, zetel [m], oord, lokaliteit [v] {zn.}
plaats [v]
ruimte
zetel [m]
oord
lokaliteit [v] {zn.}
Vanaf de zetel
Vanaf de zetel
Hij stapte naar mijn ruimte.
Hij stapte naar mijn ruimte.
plaats [v] {zn.}
plaats [v] {zn.}
Pardon, is die plaats bezet?
Pardon, is die plaats bezet?
Op je plaats, klaar, af!
Op je plaats, klaar, af!
plaats [v], baan [v], functie, ambt [o], werkkring [m], betrekking [v] {zn.}
plaats [v]
baan [v]
functie
ambt [o]
werkkring [m]
betrekking [v] {zn.}
Vanuit het ambt", "Vanwege de functie
Vanuit het ambt", "Vanwege de functie
Ik zoek een baan.
Ik zoek een baan.
plaats [v], baan [v], post, ambt [o], wachtpost, werkkring [m], betrekking [v] {zn.}
plaats [v]
baan [v]
post
ambt [o]
wachtpost
werkkring [m]
betrekking [v] {zn.}
Mijn zus heeft een baan.
Mijn zus heeft een baan.
Ik dacht net aan een nieuwe baan.
Ik dacht net aan een nieuwe baan.
stad [v], plaats [v] {zn.}
stad [v]
plaats [v] {zn.}
Wat een prachtige stad!
Wat een prachtige stad!
Wat een prachtige stad!
Wat een prachtige stad!
stad [v], stadje [o], plaats [v] {zn.}
stad [v]
stadje [o]
plaats [v] {zn.}
onderbrengen, plaatsen, uitzetten {ww.}
onderbrengen
plaatsen
uitzetten {ww.}

ik breng onder
jij brengt onder
hij/zij/het brengt onder

ik breng onder
jij brengt onder
hij/zij/het brengt onder
» meer vervoegingen van onderbrengen

leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen {ww.}
leggen
steken
plaatsen
stellen
stoppen
zetten
doen {ww.}

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt
» meer vervoegingen van leggen

opnemen, plaatsen {ww.}
opnemen
plaatsen {ww.}

ik neem op
jij neemt op
hij/zij/het neemt op

ik neem op
jij neemt op
hij/zij/het neemt op
» meer vervoegingen van opnemen

leggen, plaatsen, situeren, stationeren {ww.}
leggen
plaatsen
situeren
stationeren {ww.}

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt
» meer vervoegingen van leggen

stellen, plaatsen {ww.}
stellen
plaatsen {ww.}

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst

ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen

plaatsen {ww.}
plaatsen {ww.}

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst
» meer vervoegingen van plaatsen

uitzetten, plaatsen {ww.}
uitzetten
plaatsen {ww.}

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst

ik zet uit
jij zet uit
hij/zij/het zet uit
» meer vervoegingen van uitzetten

plaatsen {ww.}
plaatsen {ww.}

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst
» meer vervoegingen van plaatsen

plaatsen {ww.}
plaatsen {ww.}

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst
» meer vervoegingen van plaatsen

plaatsen, klasseren, kwalificeren {ww.}
plaatsen
klasseren
kwalificeren {ww.}

ik klasseer
jij klasseert
hij/zij/het klasseert

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst
» meer vervoegingen van plaatsen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

De ontmoeting had gisteren plaats.

De ontmoeting had gisteren plaats.

Pardon, is die plaats bezet?

Pardon, is die plaats bezet?

Op je plaats, klaar, af!

Op je plaats, klaar, af!

De wedstrijd vond niet plaats.

De wedstrijd vond niet plaats.

Laten we van plaats wisselen.

Laten we van plaats wisselen.

Zonder plaats

Zonder plaats

Waar is de mooiste plaats op aarde?

Waar is de mooiste plaats op aarde?

Waarom ga je niet in mijn plaats?

Waarom ga je niet in mijn plaats?

Ik wil tijd in plaats van geld.

Ik wil tijd in plaats van geld.

De middeleeuwen maakten plaats voor de renaissance.

De middeleeuwen maakten plaats voor de renaissance.

Wat zoudt ge doen in mijn plaats?

Wat zoudt ge doen in mijn plaats?

Wat zou je in mijn plaats doen?

Wat zou je in mijn plaats doen?

Wat zoudt ge doen in mijn plaats?

Wat zoudt ge doen in mijn plaats?

Leg het terug op zijn plaats, alstublieft.

Leg het terug op zijn plaats, alstublieft.

Kunt u alstublieft plaats voor mij maken?

Kunt u alstublieft plaats voor mij maken?


Gerelateerd aan plaats

binnenplaats - hof - erf - dorp - plek - oord - lokaal - ruimte - zetel - lokaliteit - baan - functie - ambt - werkkring - betrekkingverplaatsen - aannemen - onderbrengen - groeperen - schieten - bereiken