Vertaling van proeven

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
smaken, proeven {ww.}
smaken
proeven {ww.}

ik proef
jij proeft
hij/zij/het proeft

ik proef
jij proeft
hij/zij/het proeft
» meer vervoegingen van proeven

Smaken verschillen.
Smaken verschillen.
De appels van onze eigen boom smaken veel beter dan de bespoten appels uit de supermarkt.
De appels van onze eigen boom smaken veel beter dan de bespoten appels uit de supermarkt.
proeven {ww.}
proeven {ww.}

ik proef
jij proeft
hij/zij/het proeft

ik proef
jij proeft
hij/zij/het proeft
» meer vervoegingen van proeven

proeven {ww.}
proeven {ww.}

ik proef
jij proeft
hij/zij/het proeft

ik proef
jij proeft
hij/zij/het proeft
» meer vervoegingen van proeven

beluisteren, bespeuren, proeven {ww.}
beluisteren
bespeuren
proeven {ww.}

ik beluister
jij beluistert
hij/zij/het beluistert

ik beluister
jij beluistert
hij/zij/het beluistert
» meer vervoegingen van beluisteren

Mijn hobby is muziek beluisteren.
Mijn hobby is muziek beluisteren.
Mijn hobby is muziek beluisteren.
Mijn hobby is muziek beluisteren.
proef [m] (de ~), monster [o] (het ~), staal, sample, proefstuk {zn.}
proef [m] (de ~)
monster [o] (het ~)
staal
sample
proefstuk {zn.}
Deze leerlingen hebben beiden de proef gefaald.
Deze leerlingen hebben beiden de proef gefaald.
Is hij geslaagd voor de proef?
Is hij geslaagd voor de proef?
proef [m] (de ~), probeersel [o] (het ~) {zn.}
proef [m] (de ~)
probeersel [o] (het ~) {zn.}
Ondanks alle moeite is hij niet geslaagd in de proef.
Ondanks alle moeite is hij niet geslaagd in de proef.
test [m] (de ~), proef [m] (de ~), experiment [o] (het ~), toets [m] (de ~), toetssteen [m] (de ~), probeersel [o] (het ~), proefneming [v] (de ~), onderzoeking [v] (de ~) {zn.}
test [m] (de ~)
proef [m] (de ~)
experiment [o] (het ~)
toets [m] (de ~)
toetssteen [m] (de ~)
probeersel [o] (het ~)
proefneming [v] (de ~)
onderzoeking [v] (de ~) {zn.}
Het experiment moet beginnen.
Het experiment moet beginnen.
Het experiment eindigde in een mislukking.
Het experiment eindigde in een mislukking.
proef [m] (de ~) {zn.}
proef [m] (de ~) {zn.}