Vertaling van reiken tot

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
reiken tot
reiken tot
bereiken, inhalen, reiken tot, behalen {ww.}
bereiken
inhalen
reiken tot
behalen {ww.}
Ik moet de verloren tijd inhalen.
Ik moet de verloren tijd inhalen.
Het maakt niet uit hoe snel je wandelt, je kan hem niet inhalen.
Het maakt niet uit hoe snel je wandelt, je kan hem niet inhalen.
lopen, zich uitstrekken, reiken {ww.}
lopen
zich uitstrekken
reiken {ww.}

ik loop
ik zal lopen
ik zou lopen

ik loop
ik zal lopen
ik zou lopen
» meer vervoegingen van lopen

Kan je lopen?
Kan je lopen?
De baby kan lopen.
De baby kan lopen.
overhandigen, ter hand stellen, aanreiken {ww.}
overhandigen
ter hand stellen
aanreiken {ww.}

ik reik aan
jij reikt aan
hij/zij/het reikt aan

ik overhandig
jij overhandigt
hij/zij/het overhandigt
» meer vervoegingen van overhandigen

aangeven, doorbrengen, verdrijven, aanreiken {ww.}
aangeven
doorbrengen
verdrijven
aanreiken {ww.}

ik geef aan
jij geeft aan
hij/zij/het geeft aan

ik geef aan
jij geeft aan
hij/zij/het geeft aan
» meer vervoegingen van aangeven

Ik wilde niet nog meer tijd doorbrengen met Tom.
Ik wilde niet nog meer tijd doorbrengen met Tom.
Ik ga jou aangeven bij de politie.
Ik ga jou aangeven bij de politie.
volstaan, voldoen, toereikend zijn, voldoende zijn, toereiken {ww.}
volstaan
voldoen
toereikend zijn
voldoende zijn
toereiken {ww.}

ik reik toe
jij reikt toe
hij/zij/het reikt toe

ik volsta
jij volstaat
hij/zij/het volstaat
» meer vervoegingen van volstaan

Duizend yen zal volstaan.
Duizend yen zal volstaan.
Haat, zonder macht om er aan te voldoen, is ijdel
Haat, zonder macht om er aan te voldoen, is ijdel
uitdelen, verdelen, uitreiken, rondgeven, ronddelen {ww.}
uitdelen
verdelen
uitreiken
rondgeven
ronddelen {ww.}

ik deel rond
jij deelt rond
hij/zij/het deelt rond

ik deel uit
jij deelt uit
hij/zij/het deelt uit
» meer vervoegingen van uitdelen

Ik zal er aan elk drie uitdelen.
Ik zal er aan elk drie uitdelen.
verschaffen, verstrekken, uitreiken {ww.}
verschaffen
verstrekken
uitreiken {ww.}

ik reik uit
jij reikt uit
hij/zij/het reikt uit

ik verschaf
jij verschaft
hij/zij/het verschaft
» meer vervoegingen van verschaffen

overgeven, aangeven, toereiken, overbrengen, afdragen, aanreiken {ww.}
overgeven
aangeven
toereiken
overbrengen
afdragen
aanreiken {ww.}

ik geef aan
jij geeft aan
hij/zij/het geeft aan

ik geef over
jij geeft over
hij/zij/het geeft over
» meer vervoegingen van overgeven

Ik moest overgeven.
Ik moest overgeven.
Liefde overwint alles (laten wij ons ook overgeven)
Liefde overwint alles (laten wij ons ook overgeven)