Vertaling van lopen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
lopen, marcheren {ww.}
lopen
marcheren {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen

Kan je lopen?
Kan je lopen?
De baby kan lopen.
De baby kan lopen.
lopen, wandelen, tippelen, aan de wandel zijn {ww.}
lopen
wandelen
tippelen
aan de wandel zijn {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen

Hij ging wandelen.
Hij ging wandelen.
Wil je echt wandelen?
Wil je echt wandelen?
lopen, zich uitstrekken, reiken {ww.}
lopen
zich uitstrekken
reiken {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen

Hij kan niet meer lopen.
Hij kan niet meer lopen.
Niet lezen tijdens het lopen.
Niet lezen tijdens het lopen.
lopen, vloeien, vlieten, stromen {ww.}
lopen
vloeien
vlieten
stromen {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen

Ik kan niet verder lopen.
Ik kan niet verder lopen.
lopen, stappen, treden, schrijden {ww.}
lopen
stappen
treden
schrijden {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen

gaan, lopen, zich begeven, verlopen, van stapel lopen {ww.}
gaan
lopen
zich begeven
verlopen
van stapel lopen {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

"Wat?" zei Al-Sayib. "Denk je dat je nu ineens met een Armani moet gaan lopen pronken, omdat je op de internationale tv bent?
"Wat?" zei Al-Sayib. "Denk je dat je nu ineens met een Armani moet gaan lopen pronken, omdat je op de internationale tv bent?
gaan, lopen, te voet gaan {ww.}
gaan
lopen
te voet gaan {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

stroming [v], loop (mv. lopen) [m], stroom [m] {zn.}
stroming [v]
loop (mv. lopen) [m]
stroom [m] {zn.}
buis [v], kanaal [o], loop (mv. lopen) [m], pijp [v], roer [o], steel [m] {zn.}
buis [v]
kanaal [o]
loop (mv. lopen) [m]
pijp [v]
roer [o]
steel [m] {zn.}
loop (mv. lopen) [m] {zn.}
loop (mv. lopen) [m] {zn.}
loop (mv. lopen) [m], ren {zn.}
loop (mv. lopen) [m]
ren {zn.}
gang [m], loop (mv. lopen) [m] {zn.}
gang [m]
loop (mv. lopen) [m] {zn.}
gaan [o], loop (mv. lopen) [m], gang [m], verloop {zn.}
gaan [o]
loop (mv. lopen) [m]
gang [m]
verloop {zn.}
Alstublieft mevrouw, ga uw gang!
Alstublieft mevrouw, ga uw gang!
Ik loop graag.
Ik loop graag.
loop (mv. lopen) [m] (de ~) {zn.}
loop (mv. lopen) [m] (de ~) {zn.}
loop (mv. lopen) [m] (de ~) {zn.}
loop (mv. lopen) [m] (de ~) {zn.}
doorgang [m] (de ~), passage [v] (de ~), loop (mv. lopen) [m] (de ~), doortocht [m] (de ~) {zn.}
doorgang [m] (de ~)
passage [v] (de ~)
loop (mv. lopen) [m] (de ~)
doortocht [m] (de ~) {zn.}
verloop [o] (het ~), loop (mv. lopen), ontwikkelingsgang {zn.}
verloop [o] (het ~)
loop (mv. lopen)
ontwikkelingsgang {zn.}
loop (mv. lopen), repetitie {zn.}
loop (mv. lopen)
repetitie {zn.}
hardloopwedstrijd, loop (mv. lopen) [m] (de ~) {zn.}
hardloopwedstrijd
loop (mv. lopen) [m] (de ~) {zn.}
baan [m] (de ~), loop (mv. lopen) [m] (de ~) {zn.}
baan [m] (de ~)
loop (mv. lopen) [m] (de ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Kan je lopen?

Kan je lopen?

De baby kan lopen.

De baby kan lopen.

Hij kan niet meer lopen.

Hij kan niet meer lopen.

Niet lezen tijdens het lopen.

Niet lezen tijdens het lopen.

Ik kan niet verder lopen.

Ik kan niet verder lopen.

Hij kon niet heel snel lopen.

Hij kon niet heel snel lopen.

Ik wil niet naar huis lopen.

Ik wil niet naar huis lopen.

De gewonde soldaat kon amper lopen.

De gewonde soldaat kon amper lopen.

Mijn broer kan zeer snel lopen.

Mijn broer kan zeer snel lopen.

Ik zag hen arm in arm lopen.

Ik zag hen arm in arm lopen.

Lopen is goed voor je gezondheid.

Lopen is goed voor je gezondheid.

Waarom probeer je weg te lopen?

Waarom probeer je weg te lopen?

Is het te lopen?

Is het te lopen?

De school bevindt zich op slechts 5 minuten lopen.

De school bevindt zich op slechts 5 minuten lopen.

Ik wil niet het risico lopen het te verliezen.

Ik wil niet het risico lopen het te verliezen.