Vertaling van schudden
opwinden
opstoken
opruien
ophitsen
agiteren {ww.}
ik agiteer
ik agiteerde
jij agiteert
ik schud
ik schudde
jij schudt
» meer vervoegingen van schudden
wrikken
opschudden
schokken {ww.}
ik schud op
ik schudde op
jij schudt op
ik schud
ik schudde
jij schudt
» meer vervoegingen van schudden
stoten
horten
hobbelen {ww.}
ik hobbel
jij hobbelt
hij/zij/het hobbelt
ik schud
jij schudt
hij/zij/het schudt
» meer vervoegingen van schudden
rammelen {ww.}
ik rammel
ik rammelde
jij rammelt
ik schud
ik schudde
jij schudt
» meer vervoegingen van schudden
ik schud
jij schudt
hij/zij/het schudt
ik schud
jij schudt
hij/zij/het schudt
» meer vervoegingen van schudden
Voorbeelden in zinsverband
Laten we handen schudden.
Laten we handen schudden.
Met gebalde vuist kan je iemands hand niet schudden.
Met gebalde vuist kan je iemands hand niet schudden.
Als je het bed opmaakt, vergeet dan niet de kussens op te schudden.
Als je het bed opmaakt, vergeet dan niet de kussens op te schudden.
Hij ging naar haar toe en ze schudden elkaar de hand.
Hij ging naar haar toe en ze schudden elkaar de hand.