Vertaling van termineren

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
stoppen, besluiten, beëindigen, eindigen, afsluiten, termineren {ww.}
stoppen
besluiten
beëindigen
eindigen
afsluiten
termineren {ww.}

ik sluit af
jij sluit af
hij/zij/het sluit af

ik stop
jij stopt
hij/zij/het stopt
» meer vervoegingen van stoppen

Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.


Gerelateerd aan termineren

stoppen - besluiten - beëindigen - eindigen - afsluitenveroorzaken