Vertaling van vuren
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
vuren, schietpartij , geschiet, beschieting {zn.}
vuren
schietpartij
geschiet
beschieting {zn.}
schietpartij
geschiet
beschieting {zn.}
vuren, sparrehout {zn.}
vuren
sparrehout {zn.}
sparrehout {zn.}
Vuren {eigenn.}
Vuren {eigenn.}
schieten, vuren, paffen {ww.}
schieten
vuren
paffen {ww.}
vuren
paffen {ww.}
ik paf
jij paft
hij/zij/het paft
ik schiet
jij schiet
hij/zij/het schiet
» meer vervoegingen van schieten
Hij was bang dat je op hem ging schieten.
Hij was bang dat je op hem ging schieten.
Ze maken veel ruzie, maar voor het grootste deel schieten ze goed met elkaar op.
Ze maken veel ruzie, maar voor het grootste deel schieten ze goed met elkaar op.
sparrehouten, vuren {bn.}
sparrehouten
vuren {bn.}
vuren {bn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
gloed, vuur (mv. vuren) {zn.}
gloed
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) , verve, spirit, gloed, sappigheid , pittigheid , geestdrift {zn.}
vuur (mv. vuren)
verve
spirit
gloed
sappigheid
pittigheid
geestdrift {zn.}
verve
spirit
gloed
sappigheid
pittigheid
geestdrift {zn.}
Het vuur is uitgegaan.
Het vuur is uitgegaan.
Dood het met vuur!
Dood het met vuur!
vuur (mv. vuren) , onstuimigheid , heftigheid {zn.}
vuur (mv. vuren)
onstuimigheid
heftigheid {zn.}
onstuimigheid
heftigheid {zn.}
Waar rook is, is vuur.
Waar rook is, is vuur.
Vergeet niet het vuur uit te doen.
Vergeet niet het vuur uit te doen.
vuur (mv. vuren) , vlam , opwinding {zn.}
vuur (mv. vuren)
vlam
opwinding {zn.}
vlam
opwinding {zn.}
Niet opnieuw! Zie hoe die twee elkaar kussen. Ze staan echt in vuur en in vlam voor elkaar. Ik kan dit niet langer aanzien.
Niet opnieuw! Zie hoe die twee elkaar kussen. Ze staan echt in vuur en in vlam voor elkaar. Ik kan dit niet langer aanzien.
Ze sprong rond van opwinding.
Ze sprong rond van opwinding.
vuur (mv. vuren) , ambitie , ijver {zn.}
vuur (mv. vuren)
ambitie
ijver {zn.}
ambitie
ijver {zn.}
De kolen gloeide in het vuur.
De kolen gloeide in het vuur.
schieten, knallen, paffen, vuren, afdrukken {ww.}
schieten
knallen
paffen
vuren
afdrukken {ww.}
knallen
paffen
vuren
afdrukken {ww.}
ik druk af
jij drukt af
hij/zij/het drukt af
ik schiet
jij schiet
hij/zij/het schiet
» meer vervoegingen van schieten
Er moet inderdaad wat gedaan worden aan het probleem, maar dit is met een kanon op een mug schieten.
Er moet inderdaad wat gedaan worden aan het probleem, maar dit is met een kanon op een mug schieten.
enthousiasme , begeestering, elan , geestdrift , gloed , ijver , levendigheid , vuur (mv. vuren) {zn.}
enthousiasme
begeestering
elan
geestdrift
gloed
ijver
levendigheid
vuur (mv. vuren) {zn.}
begeestering
elan
geestdrift
gloed
ijver
levendigheid
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
koudvuur , afsterving, gangreen , vuur (mv. vuren) {zn.}
koudvuur
afsterving
gangreen
vuur (mv. vuren) {zn.}
afsterving
gangreen
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}
vuur (mv. vuren) {zn.}