Betekenis van:
doel

doel (het ~ | meervoud doelen)
Zelfstandig naamwoord
  • ruimte waardoor of waarin bij sommige balspelen de bal gegooid, geschopt enz. moet worden
"op (het) doel (staan)"
"een schot voor open doel"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

doel (het ~ | meervoud doelen)
Zelfstandig naamwoord
  • goal; dat waar je op richt; schatting v.e. mikpunt; mikpunt
"op het doel schieten"

Synoniemen

Hyperoniemen

doel (het ~ | meervoud doelen)
Zelfstandig naamwoord
  • doeleinde
"het doel heiligt de middelen"
"zijn doel voorbij streven"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

doel
Zelfstandig naamwoord
  • het punt waarop men zich richt
"Het doel van deze vergadering was het herzien van het schoolreglement."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ze bereikten hun doel.
  2. De pijl raakte het doel.
  3. Het doel heiligt de middelen.
  4. Dit keer is Parijs mijn doel.
  5. Wat is je doel in het leven?
  6. Hij heeft maar een doel in het leven: geld verdienen.
  7. Ik begrijp niet wat zijn echte doel is.
  8. Hij legde het belangrijkste doel van het plan uit.
  9. Zijn doel is het niet, om geld te maken.
  10. Het doel heiligt de middelen
  11. Mary stopt voor niets of niemand om haar doel te bereiken.
  12. Wie zijn doel wil krijgen, ook de middelen
  13. Het blijkt dat dit een zeer gunstige factor is voor ons project, dat juist als doel heeft in samenwerking een netwerk te scheppen van vertalingen in zoveel mogelijk talen.
  14. List of dapperheid, wie vraagt daarnaar, waar het een vijand geldt?" (Vergilius, Aeneis II 390), "Het doel heiligt de middelen
  15. Doel