Betekenis van:
loop

loop (de ~ | meervoud lopen)
Zelfstandig naamwoord
  • uiteinde v.e. vuurwapen
"de loop van [een geweer]"
"een (geweer met) dubbele/afgezaagde loop"

Hyperoniemen

loop (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • manier van lopen
"iemand aan zijn loop herkennen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

loop
Zelfstandig naamwoord
  • voortgang.
"In de loop van de avond."
loop (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • mogelijkheid tot passeren; plaats waar men kan passeren; doorgang; mogelijkheid tot passeren
"in de loop"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

loop (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het hardlopen
"(ergens voor) op de loop gaan/zijn"
"een loop over [15] kilometer"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

loop (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • traject; beweging in tijd of ruimte
"zijn loop nemen"
"de bal werd in zijn loop gestuit"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

loop
Zelfstandig naamwoord
  • voorste deel van een wapen
loop
Zelfstandig naamwoord
  • route van een rivier
loop
Zelfstandig naamwoord
  • wijze waarop iets verloopt; manier waarop iets zich ontwikkelt

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik loop graag.
  2. Loop niet zo snel.
  3. Loop eens wat langzamer.
  4. Loop niet op het gras.
  5. Loop niet in de klas a.u.b.
  6. Loop niet in het park in de nacht!
  7. Loop naar de Griekse pi", "Loop naar de galg
  8. De loop van het leven", "Levensloop
  9. In de loop van de twintigste eeuw is dit alles veranderd.
  10. met een gladde loop
  11. Loop der verzekering
  12. Wapens met gladde loop, als hieronder:
  13. Begrotingsuitvoering in de loop van 2005
  14. ONTWIKKELINGEN IN DE LOOP VAN DE PROCEDURE
  15. andere wapens met gladde loop, als hieronder: