Vertaling van naming

Inhoud:

Engels
Nederlands
naming {zn.}
benoemen 
noemen 
naming {zn.}
naamgeving [v] (de ~)
to call, to designate, to dub, to label, to name, to term {ww.}
noemen 
uitmaken voor
benoemen 
heten
They call him Jim.
Ze noemen hem Jim.
People call him Dave.
Mensen noemen hem Dave.
appointment, assignment, designation, naming {zn.}
benoeming [v] (de ~)
aanstelling [v] (de ~)
to appoint, to constitute, to name, to nominate {ww.}
benoemen
to appoint, to constitute, to name, to nominate {ww.}
aanwijzen
maken
benoemen
designeren
aanstellen
to diagnose, to name {ww.}
diagnostiseren
to appoint, to constitute, to name, to nominate {ww.}
opwerpen
to call, to name {ww.}
vernoemen

I am naming

to advert, to bring up, to cite, to mention, to name, to refer {ww.}
noemen

I am naming



Gerelateerd aan naming

call - designate - dub - label - name - term - appointment - assignment - designation - appoint - constitute - nominate - diagnose - advert - bring upparaphrase - effort - call - work - determine - measure - offer - account