Vertaling van tied

Inhoud:

Engels
Nederlands
tied {bn.}
gebonden
niet vrij
onvrij
to ligature, to tie, to tie up {ww.}
toebinden
afbinden

I tied
you tied
he/she/it tied

ik bond toe
jij bond toe
hij/zij/het bond toe
» meer vervoegingen van toebinden

to moor, to fasten, to tie, to tie on, to attach, to tether {ww.}
aanbinden
meren
onderbinden
tuigeren
vastbinden
vastleggen

I tied
you tied
he/she/it tied

ik bond aan
jij bond aan
hij/zij/het bond aan
» meer vervoegingen van aanbinden

to bind, to connect, to join, to tie, to tie up, to associate, to fasten, to link {ww.}
aansluiten 
binden 
vastbinden
vastmaken 
verbinden 

I tied
you tied
he/she/it tied

ik sloot aan
jij sloot aan
hij/zij/het sloot aan
» meer vervoegingen van aansluiten

to connect, to link, to link up, to tie {ww.}
schakelen

I tied
you tied
he/she/it tied

ik schakelde
jij schakelde
hij/zij/het schakelde
» meer vervoegingen van schakelen

to tie {ww.}
strikken

I tied
you tied
he/she/it tied

ik strikte
jij strikte
hij/zij/het strikte
» meer vervoegingen van strikken

to bind, to tie {ww.}
binden
aanbinden
aanhechten
vastbinden

I tied
you tied
he/she/it tied

ik bond
jij bond
hij/zij/het bond
» meer vervoegingen van binden

to draw, to tie {ww.}
gelijkspelen

I tied
you tied
he/she/it tied

ik speelde gelijk
jij speelde gelijk
hij/zij/het speelde gelijk
» meer vervoegingen van gelijkspelen

to connect, to link, to link up, to tie {ww.}
aaneenschakelen

I tied
you tied
he/she/it tied

ik schakelde aaneen
jij schakelde aaneen
hij/zij/het schakelde aaneen
» meer vervoegingen van aaneenschakelen

to connect, to link, to link up, to tie {ww.}
samenkoppelen
koppelen

I tied
you tied
he/she/it tied

ik koppelde samen
jij koppelde samen
hij/zij/het koppelde samen
» meer vervoegingen van samenkoppelen

to bind, to tie {ww.}
knevelen
binden
vastbinden

I tied
you tied
he/she/it tied

ik knevelde
jij knevelde
hij/zij/het knevelde
» meer vervoegingen van knevelen

to connect, to link, to link up, to tie {ww.}
verbinden
lassen
liëren
voegen

I tied
you tied
he/she/it tied

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond
» meer vervoegingen van verbinden

to connect, to link, to link up, to tie {ww.}
aaneensluiten
aansluiten
passen

I tied
you tied
he/she/it tied

ik sloot aaneen
jij sloot aaneen
hij/zij/het sloot aaneen
» meer vervoegingen van aaneensluiten

to tie {ww.}
binden

I tied
you tied
he/she/it tied

ik bond
jij bond
hij/zij/het bond
» meer vervoegingen van binden



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

I tied my dog to the tree in the yard.

Ik bond mijn hond aan de boom in de tuin vast.

He was lying there with his legs tied together.

Hij lag daar met zijn benen samen gebonden.

I tied my dog to a tree in the garden.

Ik heb mijn hond vastgebonden aan een boom in de tuin.


Gerelateerd aan tied

ligature - tie - tie up - moor - fasten - tie on - attach - tether - bind - connect - join - associate - link - link up - drawconnect - knot - attach - accomplish - bind - bring together - lay - play