Vertaling van aan wal gaan

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
aanspoelen, aan wal gaan, aandrijven {ww.}
aanspoelen
aan wal gaan
aandrijven {ww.}
achteruitgaan, mislukken, tegenlopen, vervallen {ww.}
achteruitgaan
mislukken
tegenlopen
vervallen {ww.}

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit
» meer vervoegingen van achteruitgaan

afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door {ww.}
afleggen
aflopen
doorgaan
gaan door {ww.}

ik leg af
jij legt af
hij/zij/het legt af

ik leg af
jij legt af
hij/zij/het legt af
» meer vervoegingen van afleggen

achteruitgaan, verslechteren {ww.}
achteruitgaan
verslechteren {ww.}

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit
» meer vervoegingen van achteruitgaan

achteruitgaan {ww.}
achteruitgaan {ww.}

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit
» meer vervoegingen van achteruitgaan

achternagaan, opvolgen {ww.}
achternagaan
opvolgen {ww.}

ik ga achterna
jij gaat achterna
hij/zij/het gaat achterna

ik ga achterna
jij gaat achterna
hij/zij/het gaat achterna
» meer vervoegingen van achternagaan

aangaan, afsluiten, contracteren {ww.}
aangaan
afsluiten
contracteren {ww.}

ik ga aan
jij gaat aan
hij/zij/het gaat aan

ik ga aan
jij gaat aan
hij/zij/het gaat aan
» meer vervoegingen van aangaan

helen, dichtgaan, toegroeien {ww.}
helen
dichtgaan
toegroeien {ww.}

hij/zij/het gaat dicht
zij gaan dicht
ik heel

hij/zij/het heelt
zij helen
ik heel
» meer vervoegingen van helen

doorgaan, verder gaan met, vervolgen, voortgaan, voortzetten {ww.}
doorgaan
verder gaan met
vervolgen
voortgaan
voortzetten {ww.}

ik ga door
jij gaat door
hij/zij/het gaat door

ik ga door
jij gaat door
hij/zij/het gaat door
» meer vervoegingen van doorgaan

gelden, heten, doorgaan, zich aanstellen {ww.}
gelden
heten
doorgaan
zich aanstellen {ww.}

ik ga door
jij gaat door
hij/zij/het gaat door

ik geld
jij geldt
hij/zij/het geldt
» meer vervoegingen van gelden

afgaan, bezoeken, opzoeken {ww.}
afgaan
bezoeken
opzoeken {ww.}

ik ga af
jij gaat af
hij/zij/het gaat af

ik ga af
jij gaat af
hij/zij/het gaat af
» meer vervoegingen van afgaan

achteruitgaan {ww.}
achteruitgaan {ww.}

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit
» meer vervoegingen van achteruitgaan

achteruitgaan, terrein verliezen, teruglopen, verlopen {ww.}
achteruitgaan
terrein verliezen
teruglopen
verlopen {ww.}

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit
» meer vervoegingen van achteruitgaan

leven maken, lawaai maken, te keer gaan, rumoeren, rommelen, denderen, aangaan {ww.}
leven maken
lawaai maken
te keer gaan
rumoeren
rommelen
denderen
aangaan {ww.}

ik ga aan
jij gaat aan
hij/zij/het gaat aan

ik rumoer
jij rumoert
hij/zij/het rumoert
» meer vervoegingen van rumoeren

aangaan, aanbelangen, betreffen, verkeren, zich verhouden {ww.}
aangaan
aanbelangen
betreffen
verkeren
zich verhouden {ww.}

hij/zij/het belangt aan
zij belangen aan
ik ga aan

hij/zij/het gaat aan
zij gaan aan
ik ga aan
» meer vervoegingen van aangaan

doodgaan, overlijden, sterven, verscheiden, versmachten {ww.}
doodgaan
overlijden
sterven
verscheiden
versmachten {ww.}

ik ga dood
jij gaat dood
hij/zij/het gaat dood

ik ga dood
jij gaat dood
hij/zij/het gaat dood
» meer vervoegingen van doodgaan

afgaan {ww.}
afgaan {ww.}

ik ga af
jij gaat af
hij/zij/het gaat af

ik ga af
jij gaat af
hij/zij/het gaat af
» meer vervoegingen van afgaan

aangaan, formeren, vormen {ww.}
aangaan
formeren
vormen {ww.}

ik ga aan
jij gaat aan
hij/zij/het gaat aan

ik ga aan
jij gaat aan
hij/zij/het gaat aan
» meer vervoegingen van aangaan

vertrekken, weggaan, zich verwijderen, afgaan {ww.}
vertrekken
weggaan
zich verwijderen
afgaan {ww.}

ik ga af
jij gaat af
hij/zij/het gaat af

ik vertrek
jij vertrekt
hij/zij/het vertrekt
» meer vervoegingen van vertrekken

Laten we weggaan.
Laten we weggaan.
Ik wil weggaan.
Ik wil weggaan.
doorgaan, verdergaan {ww.}
doorgaan
verdergaan {ww.}

ik ga door
jij gaat door
hij/zij/het gaat door

ik ga door
jij gaat door
hij/zij/het gaat door
» meer vervoegingen van doorgaan

Ik vroeg hem om op te houden met praten maar hij bleef doorgaan.
Ik vroeg hem om op te houden met praten maar hij bleef doorgaan.
raken, betreffen, gelden, aangaan {ww.}
raken
betreffen
gelden
aangaan {ww.}

ik ga aan
jij gaat aan
hij/zij/het gaat aan

ik raak
jij raakt
hij/zij/het raakt
» meer vervoegingen van raken

Mijn ideeën raken op.
Mijn ideeën raken op.
Wat kan ik kwijt raken?
Wat kan ik kwijt raken?
binnengaan, ingaan, binnenlopen {ww.}
binnengaan
ingaan
binnenlopen {ww.}

ik ga binnen
jij gaat binnen
hij/zij/het gaat binnen

ik ga binnen
jij gaat binnen
hij/zij/het gaat binnen
» meer vervoegingen van binnengaan

Laat ons binnengaan.
Laat ons binnengaan.
Ik zag hem de kamer binnengaan.
Ik zag hem de kamer binnengaan.
sluiten, dichtgaan, zich sluiten, toevallen, toegroeien, toegaan {ww.}
sluiten
dichtgaan
zich sluiten
toevallen
toegroeien
toegaan {ww.}

hij/zij/het gaat dicht
zij gaan dicht
ik sluit

hij/zij/het sluit
zij sluiten
ik sluit
» meer vervoegingen van sluiten

We hoorden de deur dichtgaan.
We hoorden de deur dichtgaan.
Wilt ge zo goed zijn het venster te sluiten?
Wilt ge zo goed zijn het venster te sluiten?
ontbranden, aanfloepen, aangaan, aanflitsen {ww.}
ontbranden
aanfloepen
aangaan
aanflitsen {ww.}

hij/zij/het flitst aan
zij flitsen aan
hij/zij/het floept aan

hij/zij/het ontbrandt
zij ontbranden
hij/zij/het ontbrandt
» meer vervoegingen van ontbranden

achteruitgaan {ww.}
achteruitgaan {ww.}

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit

ik ga achteruit
jij gaat achteruit
hij/zij/het gaat achteruit
» meer vervoegingen van achteruitgaan