Vertaling van absolveren

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
absolveren, de absolutie geven, vrijspreken {ww.}
absolveren
de absolutie geven
vrijspreken {ww.}

ik absolveer
jij absolveert
hij/zij/het absolveert

ik absolveer
jij absolveert
hij/zij/het absolveert
» meer vervoegingen van absolveren

de absolutie geven, vrijspreken, absolveren, releveren {ww.}
de absolutie geven
vrijspreken
absolveren
releveren {ww.}

ik absolveer
jij absolveert
hij/zij/het absolveert

ik spreek vrij
jij spreekt vrij
hij/zij/het spreekt vrij
» meer vervoegingen van vrijspreken

de absolutie geven, vrijspreken, absolveren, vrijpleiten {ww.}
de absolutie geven
vrijspreken
absolveren
vrijpleiten {ww.}

ik absolveer
jij absolveert
hij/zij/het absolveert

ik spreek vrij
jij spreekt vrij
hij/zij/het spreekt vrij
» meer vervoegingen van vrijspreken

absolveren {ww.}
absolveren {ww.}

ik absolveer
jij absolveert
hij/zij/het absolveert

ik absolveer
jij absolveert
hij/zij/het absolveert
» meer vervoegingen van absolveren

de absolutie geven, absolveren, vrijspreken, verontschuldigen, verschonen, excuseren {ww.}
de absolutie geven
absolveren
vrijspreken
verontschuldigen
verschonen
excuseren {ww.}

ik absolveer
jij absolveert
hij/zij/het absolveert

ik absolveer
jij absolveert
hij/zij/het absolveert
» meer vervoegingen van absolveren

ontslaan, ontheffen, ontlasten, dispenseren, dechargeren, absolveren, vrijstellen {ww.}
ontslaan
ontheffen
ontlasten
dispenseren
dechargeren
absolveren
vrijstellen {ww.}

ik absolveer
jij absolveert
hij/zij/het absolveert

ik ontsla
jij ontslaat
hij/zij/het ontslaat
» meer vervoegingen van ontslaan

Ze moesten driehonderd mannen ontslaan in de fabriek.
Ze moesten driehonderd mannen ontslaan in de fabriek.