Vertaling van bergen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
bergen, wegbergen, opsluiten, opbergen, insluiten {ww.}
bergen
wegbergen
opsluiten
opbergen
insluiten {ww.}

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt
» meer vervoegingen van bergen

Ik was in de bergen.
Ik was in de bergen.
Tom had zich in de bergen verscholen.
Tom had zich in de bergen verscholen.
bergen, redden, behouden {ww.}
bergen
redden
behouden {ww.}

ik behoud
jij behoudt
hij/zij/het behoudt

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt
» meer vervoegingen van bergen

Hij kwam mij redden.
Hij kwam mij redden.
Enkel vrede kan de wereld redden.
Enkel vrede kan de wereld redden.
bergen, bewaren, onderhouden, behouden, overhouden, conserveren {ww.}
bergen
bewaren
onderhouden
behouden
overhouden
conserveren {ww.}

ik behoud
jij behoudt
hij/zij/het behoudt

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt
» meer vervoegingen van bergen

De bergen waren overal rondom de stad.
De bergen waren overal rondom de stad.
Ik groeide op in de bergen.
Ik groeide op in de bergen.
bergen, bewaren, wegzetten, wegleggen, opbergen {zn.}
bergen
bewaren
wegzetten
wegleggen
opbergen {zn.}
De twee bergen zijn even hoog.
De twee bergen zijn even hoog.
Bergen {eigenn.}
Bergen {eigenn.}
bergen {ww.}
bergen {ww.}

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt
» meer vervoegingen van bergen

bergen {ww.}
bergen {ww.}

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt
» meer vervoegingen van bergen

bergen {ww.}
bergen {ww.}

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt
» meer vervoegingen van bergen

bergen, wegzetten, wegleggen, wegbergen, stouwen, opbergen {ww.}
bergen
wegzetten
wegleggen
wegbergen
stouwen
opbergen {ww.}

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt

ik berg
jij bergt
hij/zij/het bergt
» meer vervoegingen van bergen

berg (mv. bergen) [m] {zn.}
berg (mv. bergen) [m] {zn.}
Berg [o] {eigenn.}
Berg [o] {eigenn.}
berg (mv. bergen) [m] (de ~) {zn.}
berg (mv. bergen) [m] (de ~) {zn.}
hoop [m] (de ~), bende [m] (de ~), berg (mv. bergen) [m] (de ~), kwak, lading [v] (de ~), massa [m] (de ~), schep, stelletje, stoot [m] (de ~), troep, veelheid [v] (de ~), vracht, zooi [m] (de ~), zwik [m] (de ~), pak [o] (het ~), smak [m] (de ~), bom, bulk [m] (de ~), sjees [m] (de ~), boel [m] (de ~) {zn.}
hoop [m] (de ~)
bende [m] (de ~)
berg (mv. bergen) [m] (de ~)
kwak
lading [v] (de ~)
massa [m] (de ~)
schep
stelletje
stoot [m] (de ~)
troep
veelheid [v] (de ~)
vracht
zooi [m] (de ~)
zwik [m] (de ~)
pak [o] (het ~)
smak [m] (de ~)
bom
bulk [m] (de ~)
sjees [m] (de ~)
boel [m] (de ~) {zn.}
hoop [m] (de ~), berg (mv. bergen), hoopje, stapel, tas [m] (de ~) {zn.}
hoop [m] (de ~)
berg (mv. bergen)
hoopje
stapel
tas [m] (de ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik was in de bergen.

Ik was in de bergen.

Tom had zich in de bergen verscholen.

Tom had zich in de bergen verscholen.

De bergen waren overal rondom de stad.

De bergen waren overal rondom de stad.

Ik groeide op in de bergen.

Ik groeide op in de bergen.

De twee bergen zijn even hoog.

De twee bergen zijn even hoog.

Met deze ogen zal ik bergen zien branden.

Met deze ogen zal ik bergen zien branden.

Bijna 80 procent van het land is bergen.

Bijna 80 procent van het land is bergen.

Heb jij ooit al een beer in de bergen gezien?

Heb jij ooit al een beer in de bergen gezien?

Deze zomer zullen we naar de bergen gaan en naar zee.

Deze zomer zullen we naar de bergen gaan en naar zee.

Ik was naar de bergen gegaan, als ik geld had gehad.

Ik was naar de bergen gegaan, als ik geld had gehad.

Ze hebben de hoogste bergen beklommen en op de bodem van de zee gelopen.

Ze hebben de hoogste bergen beklommen en op de bodem van de zee gelopen.

Ze beloven ons gouden bergen, maar ik heb zo het vermoeden dat we op de vervulling van die beloften kunnen wachten tot de dag dat Pasen en Pinksteren op één dag vallen.

Ze beloven ons gouden bergen, maar ik heb zo het vermoeden dat we op de vervulling van die beloften kunnen wachten tot de dag dat Pasen en Pinksteren op één dag vallen.