Vertaling van bewijzen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
bewijzen, aantonen {ww.}
bewijzen
aantonen {ww.}

ik toon aan
jij toont aan
hij/zij/het toont aan

ik bewijs
jij bewijst
hij/zij/het bewijst
» meer vervoegingen van bewijzen

Kunt u dat bewijzen?
Kunt u dat bewijzen?
Akten bewijzen zichzelf
Akten bewijzen zichzelf
bewijzen, waarmaken, uitwijzen, staven, adstrueren, aantonen {ww.}
bewijzen
waarmaken
uitwijzen
staven
adstrueren
aantonen {ww.}

ik toon aan
jij toont aan
hij/zij/het toont aan

ik bewijs
jij bewijst
hij/zij/het bewijst
» meer vervoegingen van bewijzen

Hij vroeg me of ik hem een gunst kon bewijzen.
Hij vroeg me of ik hem een gunst kon bewijzen.
Zij probeert het bestaan van geesten te bewijzen.
Zij probeert het bestaan van geesten te bewijzen.
bewijzen, hardmaken, aantonen, staven {ww.}
bewijzen
hardmaken
aantonen
staven {ww.}

ik toon aan
jij toont aan
hij/zij/het toont aan

ik bewijs
jij bewijst
hij/zij/het bewijst
» meer vervoegingen van bewijzen

Wiskundigen zijn dichters, alleen moeten ze de vruchten van hun fantasie ook nog bewijzen.
Wiskundigen zijn dichters, alleen moeten ze de vruchten van hun fantasie ook nog bewijzen.
bewijzen, betonen, betuigen {ww.}
bewijzen
betonen
betuigen {ww.}

ik betoon
jij betoont
hij/zij/het betoont

ik bewijs
jij bewijst
hij/zij/het bewijst
» meer vervoegingen van bewijzen

bewijs (mv. bewijzen) [o], bewijs door redenering {zn.}
bewijs (mv. bewijzen) [o]
bewijs door redenering {zn.}
Ik heb een duidelijk bewijs.
Ik heb een duidelijk bewijs.
Bewijs van onvermogen
Bewijs van onvermogen
teken [o], bewijs (mv. bewijzen) [o], adstructie [v] {zn.}
teken [o]
bewijs (mv. bewijzen) [o]
adstructie [v] {zn.}
Wat betekend dit teken?
Wat betekend dit teken?
Waarom teken je bloemen?
Waarom teken je bloemen?
bewijs (mv. bewijzen) [o], blijk [o], teken [o], merkteken [o], wenk {zn.}
bewijs (mv. bewijzen) [o]
blijk [o]
teken [o]
merkteken [o]
wenk {zn.}
proef, bewijs [o] (het ~), getuige [o] (het ~), getuigenis [v] (de/het ~), proeve, proefje, blijk [o] (het ~) {zn.}
proef
bewijs [o] (het ~)
getuige [o] (het ~)
getuigenis [v] (de/het ~)
proeve
proefje
blijk [o] (het ~) {zn.}
Één getuige is geen getuige", "Een enkele getuigenis is onvoldoende
Één getuige is geen getuige", "Een enkele getuigenis is onvoldoende
Tom was getuige van het ongeluk.
Tom was getuige van het ongeluk.
bewijs [o] (het ~) {zn.}
bewijs [o] (het ~) {zn.}
Tenzij er betrouwbaar bewijs voor is, zouden we niet alles zomaar moeten geloven.
Tenzij er betrouwbaar bewijs voor is, zouden we niet alles zomaar moeten geloven.
bewijs (mv. bewijzen) {zn.}
bewijs (mv. bewijzen) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Kunt u dat bewijzen?

Kunt u dat bewijzen?

Akten bewijzen zichzelf

Akten bewijzen zichzelf

Hij vroeg me of ik hem een gunst kon bewijzen.

Hij vroeg me of ik hem een gunst kon bewijzen.

Zij probeert het bestaan van geesten te bewijzen.

Zij probeert het bestaan van geesten te bewijzen.

Wiskundigen zijn dichters, alleen moeten ze de vruchten van hun fantasie ook nog bewijzen.

Wiskundigen zijn dichters, alleen moeten ze de vruchten van hun fantasie ook nog bewijzen.

Ik weet niet hoe ik dat moet bewijzen, aangezien het zo duidelijk is!

Ik weet niet hoe ik dat moet bewijzen, aangezien het zo duidelijk is!