Vertaling van tonen
laten zien
laten kijken {ww.}
ik toon
jij toont
hij/zij/het toont
ik toon
jij toont
hij/zij/het toont
» meer vervoegingen van tonen
laten zien
wijzen
uitwijzen
vertonen
tentoonspreiden {ww.}
ik spreid tentoon
jij spreidt tentoon
hij/zij/het spreidt tentoon
ik toon
jij toont
hij/zij/het toont
» meer vervoegingen van tonen
aangeven
aanduiden
indiceren {ww.}
ik duid aan
jij duidt aan
hij/zij/het duidt aan
ik toon
jij toont
hij/zij/het toont
» meer vervoegingen van tonen
getuigen
tentoonspreiden {ww.}
ik getuig
jij getuigt
hij/zij/het getuigt
ik toon
jij toont
hij/zij/het toont
» meer vervoegingen van tonen
ik toon
jij toont
hij/zij/het toont
ik toon
jij toont
hij/zij/het toont
» meer vervoegingen van tonen
toon (mv. tonen) {zn.}
ogen
kijken
tonen
eruitzien {ww.}
ik zie eruit
jij ziet eruit
hij/zij/het ziet eruit
ik zie
jij ziet
hij/zij/het ziet
» meer vervoegingen van zien
toon
timbre
klankkleur {zn.}
accent {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Ik wil je iets tonen.
Ik wil je iets tonen.
Laat me je iets tonen.
Laat me je iets tonen.
Ik wou het je tonen.
Ik wou het je tonen.
Tom wil je iets tonen.
Tom wil je iets tonen.
Ik zal u mijn nieuwe auto tonen.
Ik zal u mijn nieuwe auto tonen.
Kom hier. Ik zal je iets tonen.
Kom hier. Ik zal je iets tonen.
Ik wou hen mijn waardering tonen.
Ik wou hen mijn waardering tonen.
Ik zal u mijn nieuwe auto tonen.
Ik zal u mijn nieuwe auto tonen.
Kun je me de weg naar de bushalte tonen?
Kun je me de weg naar de bushalte tonen?
Zult ge mij tonen wat ge gisteren gekocht hebt?
Zult ge mij tonen wat ge gisteren gekocht hebt?
Als je me volgt zal ik je de weg naar het ziekenhuis tonen.
Als je me volgt zal ik je de weg naar het ziekenhuis tonen.
In Engeland vroeg de kelner ons: hoeveel bier wilt ge? Een halve "pint" of een "pint"? Omdat we niet wisten hoeveel dat dan wel was, vroegen we hem de glazen te tonen.
In Engeland vroeg de kelner ons: hoeveel bier wilt ge? Een halve "pint" of een "pint"? Omdat we niet wisten hoeveel dat dan wel was, vroegen we hem de glazen te tonen.