Vertaling van buurt

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
buurt [v], wijk, stadswijk {zn.}
buurt [v]
wijk
stadswijk {zn.}
Hij woont in deze wijk.
Hij woont in deze wijk.
Ik wijk voor niets
Ik wijk voor niets
buurt [v], nabijheid [v] {zn.}
buurt [v]
nabijheid [v] {zn.}
Ze wonen in de buurt.
Ze wonen in de buurt.
Mijn appartement is in de buurt.
Mijn appartement is in de buurt.
buurt [v], nabijheid [v] {zn.}
buurt [v]
nabijheid [v] {zn.}
Is er een golfbaan in de buurt?
Is er een golfbaan in de buurt?
Is er een benzinestation in de buurt?
Is er een benzinestation in de buurt?
buurt [v], nabijheid [v] {zn.}
buurt [v]
nabijheid [v] {zn.}
Is er een telefoon in de buurt?
Is er een telefoon in de buurt?
buurt [m] (de ~), gat [o] (het ~), vlek [o] (het ~), buurtschap [v] (de/het ~), gehucht [o] (het ~) {zn.}
buurt [m] (de ~)
gat [o] (het ~)
vlek [o] (het ~)
buurtschap [v] (de/het ~)
gehucht [o] (het ~) {zn.}
Hij groef een gat.
Hij groef een gat.
Het is een zwart gat.
Het is een zwart gat.
buurt [m] (de ~), omgeving [v] (de ~), milieu [o] (het ~), nabijheid [v] (de ~), kader [o] (het ~), omtrek [m] (de ~), omstreken [m] (de ~), omstreek, contreien [v] (de ~), contreie {zn.}
buurt [m] (de ~)
omgeving [v] (de ~)
milieu [o] (het ~)
nabijheid [v] (de ~)
kader [o] (het ~)
omtrek [m] (de ~)
omstreken [m] (de ~)
omstreek
contreien [v] (de ~)
contreie {zn.}
buurt, wijk [m] (de ~), kwartier [o] (het ~), stadsdeel [o] (het ~), sectie [v] (de ~) {zn.}
buurt
wijk [m] (de ~)
kwartier [o] (het ~)
stadsdeel [o] (het ~)
sectie [v] (de ~) {zn.}
Kastanjes moeten minimaal een kwartier gekookt worden.
Kastanjes moeten minimaal een kwartier gekookt worden.
Ik wijk voor niemand
Ik wijk voor niemand
buurten {ww.}
buurten {ww.}

ik buurt
jij buurt
hij/zij/het buurt

ik buurt
jij buurt
hij/zij/het buurt
» meer vervoegingen van buurten

buurten {ww.}
buurten {ww.}

ik buurt
jij buurt
hij/zij/het buurt

ik buurt
jij buurt
hij/zij/het buurt
» meer vervoegingen van buurten



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ze wonen in de buurt.

Ze wonen in de buurt.

Mijn appartement is in de buurt.

Mijn appartement is in de buurt.

Is er een golfbaan in de buurt?

Is er een golfbaan in de buurt?

Is er een benzinestation in de buurt?

Is er een benzinestation in de buurt?

Is er een telefoon in de buurt?

Is er een telefoon in de buurt?

Er is een bloemenwinkel in de buurt.

Er is een bloemenwinkel in de buurt.

Ik groeide op in deze buurt.

Ik groeide op in deze buurt.

Hij kwam in mijn buurt wonen.

Hij kwam in mijn buurt wonen.

Mijn oom woont in de buurt van de school.

Mijn oom woont in de buurt van de school.

Er zijn hier geen huizen in de buurt.

Er zijn hier geen huizen in de buurt.

We wonen in de buurt van een grote bibliotheek.

We wonen in de buurt van een grote bibliotheek.

Ik ben opgegroeid in de buurt van een rivier.

Ik ben opgegroeid in de buurt van een rivier.

Ik ben in de buurt van de statie.

Ik ben in de buurt van de statie.

Niet één van mijn klasgenoten woont hier in de buurt.

Niet één van mijn klasgenoten woont hier in de buurt.

Zijn beschrijving kwam in de buurt van de waarheid.

Zijn beschrijving kwam in de buurt van de waarheid.


Gerelateerd aan buurt

wijk - stadswijk - nabijheid - gat - vlek - buurtschap - gehucht - omgeving - milieu - kader - omtrek - omstreken - omstreek - contreien - contreiedorp - gebied - deel - langsgaan