Vertaling van wijk
vaart
gracht
kanaal {zn.}
wijk
stadswijk {zn.}
Wijk {eigenn.}
ophouden
wijken
uitscheiden
aflaten {ww.}
ik laat af
jij laat af
hij/zij/het laat af
ik stop
jij stopt
hij/zij/het stopt
» meer vervoegingen van stoppen
afstaan
wijken {ww.}
ik sta af
jij staat af
hij/zij/het staat af
ik geef toe
jij geeft toe
hij/zij/het geeft toe
» meer vervoegingen van toegeven
verdwijnen
wijken
verzwinden
zwinden {ww.}
wijk
kwartier
stadsdeel
sectie {zn.}
wijk {zn.}
ik wijk
jij wijkt
hij/zij/het wijkt
ik wijk
jij wijkt
hij/zij/het wijkt
» meer vervoegingen van wijken
wijken {ww.}
ik wijk achteruit
jij wijkt achteruit
hij/zij/het wijkt achteruit
ik wijk achteruit
jij wijkt achteruit
hij/zij/het wijkt achteruit
» meer vervoegingen van achteruitwijken
eclipseren
verzwinden
wijken
weggaan {ww.}
ik eclipseer
jij eclipseert
hij/zij/het eclipseert
ik verdwijn
jij verdwijnt
hij/zij/het verdwijnt
» meer vervoegingen van verdwijnen
Voorbeelden in zinsverband
Hij woont in deze wijk.
Hij woont in deze wijk.
Ik wijk voor niets
Ik wijk voor niets
Ik wijk voor niemand
Ik wijk voor niemand