Vertaling van vaart

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vaart [v], tempo [o], snelheid [v] {zn.}
vaart [v]
tempo [o]
snelheid [v] {zn.}
Deze tanker vaart naar Koeweit.
Deze tanker vaart naar Koeweit.
Als je niet weet naar welke haven je vaart, is geen enkele wind gunstig
Als je niet weet naar welke haven je vaart, is geen enkele wind gunstig
vaart, spoed, gezwindheid, vlugheid [v], snelheid [v], rapheid [v] {zn.}
vaart
spoed
gezwindheid
vlugheid [v]
snelheid [v]
rapheid [v] {zn.}
Haastige spoed is zelden goed.
Haastige spoed is zelden goed.
Haast je langzaam", "Haastige spoed is zelden goed
Haast je langzaam", "Haastige spoed is zelden goed
vaart [m] (de ~), vaartje [o] (het ~), kanaal [o] (het ~) {zn.}
vaart [m] (de ~)
vaartje [o] (het ~)
kanaal [o] (het ~) {zn.}
wijk, vaart, gracht, kanaal [o] {zn.}
wijk
vaart
gracht
kanaal [o] {zn.}
Hij is in de gracht gevallen.
Hij is in de gracht gevallen.
Hij woont in deze wijk.
Hij woont in deze wijk.
vaart [m] (de ~), navigatie [v] (de ~), scheepvaart [m] (de ~) {zn.}
vaart [m] (de ~)
navigatie [v] (de ~)
scheepvaart [m] (de ~) {zn.}
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
gaan
karren
rijden
varen {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

varen {ww.}
varen {ww.}

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart
» meer vervoegingen van varen

varen {ww.}
varen {ww.}

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart
» meer vervoegingen van varen

gang, vaart [m] (de ~), vaartje [o] (het ~), tempo [o] (het ~), gangetje [o] (het ~), snelheid [v] (de ~) {zn.}
gang
vaart [m] (de ~)
vaartje [o] (het ~)
tempo [o] (het ~)
gangetje [o] (het ~)
snelheid [v] (de ~) {zn.}
Alstublieft mevrouw, ga uw gang!
Alstublieft mevrouw, ga uw gang!
"Mag ik je potlood gebruiken?" "Natuurlijk, ga je gang."
"Mag ik je potlood gebruiken?" "Natuurlijk, ga je gang."
varen {ww.}
varen {ww.}

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart
» meer vervoegingen van varen

Het is nodig te varen, niet te leven
Het is nodig te varen, niet te leven
varen {ww.}
varen {ww.}

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart
» meer vervoegingen van varen

varen {ww.}
varen {ww.}

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart

ik vaar
jij vaart
hij/zij/het vaart
» meer vervoegingen van varen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Deze tanker vaart naar Koeweit.

Deze tanker vaart naar Koeweit.

Als je niet weet naar welke haven je vaart, is geen enkele wind gunstig

Als je niet weet naar welke haven je vaart, is geen enkele wind gunstig


Gerelateerd aan vaart

synoniemen

tempo - snelheid - spoed - gezwindheid - vlugheid - rapheid - vaartje - kanaal - wijk - gracht - navigatie - scheepvaart - gaan - karren - rijden

verwante termen

waterweg - verkeer - grootheid - werken - voortbewegen