Vertaling van gebied

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
gebied, streek, regio, landstreek, gewest {zn.}
gebied
streek
regio
landstreek
gewest {zn.}
Hij kent de streek op zijn duimpje.
Hij kent de streek op zijn duimpje.
Wiens regio, diens religie
Wiens regio, diens religie
gebied [o], verspreidingsgebied, oppervlakte, areaal [o] {zn.}
gebied [o]
verspreidingsgebied
oppervlakte
areaal [o] {zn.}
Dit gebied is niet in kaart gebracht.
Dit gebied is niet in kaart gebracht.
Iedere keer dat hij ontsnapte keerde hij terug naar dit gebied.
Iedere keer dat hij ontsnapte keerde hij terug naar dit gebied.
gebied [o], territorium, territoir, grondgebied, ban [m] {zn.}
gebied [o]
territorium
territoir
grondgebied
ban [m] {zn.}
Mensen wonende in dit gebied sterven aan een gebrek aan water.
Mensen wonende in dit gebied sterven aan een gebrek aan water.
Het allerbeste wordt het allerslechtste als het in zijn tegendeel omslaat", bijvoorbeeld op zedelijk of religieus gebied, te vergelijken met de Engelse uitdrukking "The…
Het allerbeste wordt het allerslechtste als het in zijn tegendeel omslaat", bijvoorbeeld op zedelijk of religieus gebied, te vergelijken met de Engelse uitdrukking "The…
omgeving [v], gebied [o], bol [m], sfeer, kloot {zn.}
omgeving [v]
gebied [o]
bol [m]
sfeer
kloot {zn.}
De aarde is geen volmaakte bol.
De aarde is geen volmaakte bol.
De zilveren bollen liggen rondom de rode bol.
De zilveren bollen liggen rondom de rode bol.
gebied [o] (het ~), vlak [o] (het ~), veld [o] (het ~), sfeer, domein [o] (het ~), terrein [o] (het ~) {zn.}
gebied [o] (het ~)
vlak [o] (het ~)
veld [o] (het ~)
sfeer
domein [o] (het ~)
terrein [o] (het ~) {zn.}
De dame voert de kleur (van het veld)
De dame voert de kleur (van het veld)
Ze hebben wiskunde gebruikt om de vorm van het universum vlak voor en na de oerknal te berekenen.
Ze hebben wiskunde gebruikt om de vorm van het universum vlak voor en na de oerknal te berekenen.
gebied [o] (het ~) {zn.}
gebied [o] (het ~) {zn.}
gebied [o] (het ~), heerschappij [v] (de ~) {zn.}
gebied [o] (het ~)
heerschappij [v] (de ~) {zn.}
kosten, vereisen, eisen, vergen, gebieden {ww.}
kosten
vereisen
eisen
vergen
gebieden {ww.}

ik eis
jij eist
hij/zij/het eist

ik vereis
jij vereist
hij/zij/het vereist
» meer vervoegingen van vereisen

Industriële landen vereisen veel behendige arbeid.
Industriële landen vereisen veel behendige arbeid.
Hij berekende de kosten.
Hij berekende de kosten.
dicteren, gebieden, gelasten, ordonneren, prescriberen, verordonneren, voorschrijven, bevelen, commanderen {ww.}
dicteren
gebieden
gelasten
ordonneren
prescriberen
verordonneren
voorschrijven
bevelen
commanderen {ww.}

ik beveel
jij beveelt
hij/zij/het beveelt

ik dicteer
jij dicteert
hij/zij/het dicteert
» meer vervoegingen van dicteren

gebieden, heersen, overheersen {ww.}
gebieden
heersen
overheersen {ww.}

ik gebied
jij gebiedt
hij/zij/het gebiedt

ik gebied
jij gebiedt
hij/zij/het gebiedt
» meer vervoegingen van gebieden



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Dit gebied is niet in kaart gebracht.

Dit gebied is niet in kaart gebracht.

Mensen wonende in dit gebied sterven aan een gebrek aan water.

Mensen wonende in dit gebied sterven aan een gebrek aan water.

Iedere keer dat hij ontsnapte keerde hij terug naar dit gebied.

Iedere keer dat hij ontsnapte keerde hij terug naar dit gebied.

Het allerbeste wordt het allerslechtste als het in zijn tegendeel omslaat", bijvoorbeeld op zedelijk of religieus gebied, te vergelijken met de Engelse uitdrukking "The sweetest wine makes the sharpest vinegar

Het allerbeste wordt het allerslechtste als het in zijn tegendeel omslaat", bijvoorbeeld op zedelijk of religieus gebied, te vergelijken met de Engelse uitdrukking "The sweetest wine makes the sharpest vinegar