Vertaling van ga
wederhelft
eegade
gade
eega {zn.}
klinken
slaan
overgaan
kleppen {ww.}
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
rijden
varen
karren {ww.}
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
voorbijgaan
een weg afleggen {ww.}
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
lopen
zich begeven
verlopen
van stapel lopen {ww.}
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
lopen
te voet gaan {ww.}
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
zullen {ww.}
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
gaan {ww.}
ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
ik handel
jij handelt
hij/zij/het handelt
» meer vervoegingen van handelen
G.A.
g.a. {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Ik ga.
Ik ga.
Ga slapen.
Ga slapen.
Ik ga buiten spelen. Ga je mee?
Ik ga buiten spelen. Ga je mee?
Ga niet zonder hoed.
Ga niet zonder hoed.
Ga Mary wakker maken.
Ga Mary wakker maken.
Ga verder zonder mij.
Ga verder zonder mij.
Ga naar school.
Ga naar school.
Regen, regen, ga weg!
Regen, regen, ga weg!
Ik ga Duits studeren.
Ik ga Duits studeren.
Ik ga douchen.
Ik ga douchen.
Ga je dan niet?
Ga je dan niet?
Ga voor hulp.
Ga voor hulp.
Ga hulp vragen.
Ga hulp vragen.
Ga terug naar huis.
Ga terug naar huis.
Ik ga naar Hokkaido.
Ik ga naar Hokkaido.