Vertaling van ga

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
ga, wederhelft, eegade, gade, eega [m] {zn.}
ga
wederhelft
eegade
gade
eega [m] {zn.}
Ik ga.
Ik ga.
Ga slapen.
Ga slapen.
gaan, klinken, slaan, overgaan, kleppen {ww.}
gaan
klinken
slaan
overgaan
kleppen {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
Muziek is geen taal, maar sommige talen klinken als muziek in mijn oren.
Muziek is geen taal, maar sommige talen klinken als muziek in mijn oren.
gaan, rijden, varen, karren {ww.}
gaan
rijden
varen
karren {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

Ik wil niet rijden.
Ik wil niet rijden.
Te snel rijden is gevaarlijk.
Te snel rijden is gevaarlijk.
gaan, voorbijgaan, een weg afleggen {ww.}
gaan
voorbijgaan
een weg afleggen {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

Water kun je drinken, maar je kunt er ook aan voorbijgaan.
Water kun je drinken, maar je kunt er ook aan voorbijgaan.
Vandaag gaan we gaan dansen.
Vandaag gaan we gaan dansen.
gaan, lopen, zich begeven, verlopen, van stapel lopen {ww.}
gaan
lopen
zich begeven
verlopen
van stapel lopen {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

"Wat?" zei Al-Sayib. "Denk je dat je nu ineens met een Armani moet gaan lopen pronken, omdat je op de internationale tv bent?
"Wat?" zei Al-Sayib. "Denk je dat je nu ineens met een Armani moet gaan lopen pronken, omdat je op de internationale tv bent?
Kan je lopen?
Kan je lopen?
gaan, lopen, te voet gaan {ww.}
gaan
lopen
te voet gaan {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

De baby kan lopen.
De baby kan lopen.
Hij kan niet meer lopen.
Hij kan niet meer lopen.
gaan, zullen {ww.}
gaan
zullen {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

Zullen we gaan zwemmen?
Zullen we gaan zwemmen?
Ze zullen nooit akkoord gaan.
Ze zullen nooit akkoord gaan.
handelen, gaan {ww.}
handelen
gaan {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik handel
jij handelt
hij/zij/het handelt
» meer vervoegingen van handelen

GA, G.A., g.a. {zn.}
GA
G.A.
g.a. {zn.}
Ik ga buiten spelen. Ga je mee?
Ik ga buiten spelen. Ga je mee?
Ga niet zonder hoed.
Ga niet zonder hoed.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik ga.

Ik ga.

Ga slapen.

Ga slapen.

Ik ga buiten spelen. Ga je mee?

Ik ga buiten spelen. Ga je mee?

Ga niet zonder hoed.

Ga niet zonder hoed.

Ga Mary wakker maken.

Ga Mary wakker maken.

Ga verder zonder mij.

Ga verder zonder mij.

Ga naar school.

Ga naar school.

Regen, regen, ga weg!

Regen, regen, ga weg!

Ik ga Duits studeren.

Ik ga Duits studeren.

Ik ga douchen.

Ik ga douchen.

Ga je dan niet?

Ga je dan niet?

Ga voor hulp.

Ga voor hulp.

Ga hulp vragen.

Ga hulp vragen.

Ga terug naar huis.

Ga terug naar huis.

Ik ga naar Hokkaido.

Ik ga naar Hokkaido.


Gerelateerd aan ga

wederhelft - eegade - gade - eega - gaan - klinken - slaan - overgaan - kleppen - rijden - varen - karren - voorbijgaan - een weg afleggen - lopen