Vertaling van voorbijgaan

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
voorbijgaan, voorbijlopen, passeren, langsgaan {ww.}
voorbijgaan
voorbijlopen
passeren
langsgaan {ww.}

ik zal langsgaan
ik zou langsgaan
jij zult langsgaan

ik zal voorbijgaan
ik zou voorbijgaan
jij zult voorbijgaan
» meer vervoegingen van voorbijgaan

Water kun je drinken, maar je kunt er ook aan voorbijgaan.
Water kun je drinken, maar je kunt er ook aan voorbijgaan.
voorbijgaan, passeren, langskomen, voorbijkomen {ww.}
voorbijgaan
passeren
langskomen
voorbijkomen {ww.}

ik zal langskomen
ik zou langskomen
jij zult langskomen

ik zal voorbijgaan
ik zou voorbijgaan
jij zult voorbijgaan
» meer vervoegingen van voorbijgaan

gaan, voorbijgaan, een weg afleggen {ww.}
gaan
voorbijgaan
een weg afleggen {ww.}

ik zal gaan
jij zult gaan
hij/zij/het zal gaan

ik zal gaan
jij zult gaan
hij/zij/het zal gaan
» meer vervoegingen van gaan

Vandaag gaan we gaan dansen.
Vandaag gaan we gaan dansen.
We kunnen beter gaan.
We kunnen beter gaan.
verstrijken, voorbijgaan {zn.}
verstrijken
voorbijgaan {zn.}
Zoals een boom bij het verstrijken van de tijd
Zoals een boom bij het verstrijken van de tijd
Tijd heeft geen onderverdelingen om het verstrijken ervan aan te duiden, er is nooit een onweersbui of trompetgeschal om het begin van een nieuwe maand of een nieuw jaar…
Tijd heeft geen onderverdelingen om het verstrijken ervan aan te duiden, er is nooit een onweersbui of trompetgeschal om het begin van een nieuwe maand of een nieuw jaar…
verstrijken, voorbijgaan, verstrijking [v] {zn.}
verstrijken
voorbijgaan
verstrijking [v] {zn.}
voorbijgaan {ww.}
voorbijgaan {ww.}

ik zal voorbijgaan
ik zou voorbijgaan
jij zult voorbijgaan

ik zal voorbijgaan
ik zou voorbijgaan
jij zult voorbijgaan
» meer vervoegingen van voorbijgaan

omgaan, verstrijken, voorbijgaan, vlieden, verlopen, vervlieden, verglijden {ww.}
omgaan
verstrijken
voorbijgaan
vlieden
verlopen
vervlieden
verglijden {ww.}

ik zal omgaan
jij zult omgaan
hij/zij/het zal omgaan

ik zal omgaan
jij zult omgaan
hij/zij/het zal omgaan
» meer vervoegingen van omgaan

Ze kon niet omgaan met de angst.
Ze kon niet omgaan met de angst.
Kun jij omgaan met de manier waarop hij zich gedraagt?
Kun jij omgaan met de manier waarop hij zich gedraagt?
ontsnappen, voorbijgaan, ontglippen, ontgaan {ww.}
ontsnappen
voorbijgaan
ontglippen
ontgaan {ww.}

ik zal ontgaan
ik zou ontgaan
jij zult ontgaan

ik zal ontsnappen
ik zou ontsnappen
jij zult ontsnappen
» meer vervoegingen van ontsnappen

Hij slaagde erin om te ontsnappen.
Hij slaagde erin om te ontsnappen.
Zijn poging tot ontsnappen was geslaagd.
Zijn poging tot ontsnappen was geslaagd.