Vertaling van kruis
hekje {zn.}
lende {zn.}
kruis {zn.}
kruisigen {ww.}
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen
over elkaar slaan {ww.}
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen
laveren {ww.}
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen
kruisen
snijden {ww.}
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
ik ontmoet
jij ontmoet
hij/zij/het ontmoet
» meer vervoegingen van ontmoeten
schranken {ww.}
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen
kruisen {ww.}
ik hybridiseer
jij hybridiseert
hij/zij/het hybridiseert
ik hybridiseer
jij hybridiseert
hij/zij/het hybridiseert
» meer vervoegingen van hybridiseren
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen
Voorbeelden in zinsverband
Ze schonken geld aan het Rode Kruis.
Ze schonken geld aan het Rode Kruis.
Zij deed veel vrijwilligerswerk voor het Rode Kruis.
Zij deed veel vrijwilligerswerk voor het Rode Kruis.
Van het kruis (van Christus) komt de redding
Van het kruis (van Christus) komt de redding