Vertaling van ontmoeten

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
ontmoeten, treffen, tegenkomen, tegemoet treden, aantreffen {ww.}
ontmoeten
treffen
tegenkomen
tegemoet treden
aantreffen {ww.}

ik tref aan
jij treft aan
hij/zij/het treft aan

ik ontmoet
jij ontmoet
hij/zij/het ontmoet
» meer vervoegingen van ontmoeten

Ik wil Tom graag ontmoeten.
Ik wil Tom graag ontmoeten.
Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.
Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.
ontmoeten, ervaren, beleven, ondervinden, gewaarworden, gevoelen {ww.}
ontmoeten
ervaren
beleven
ondervinden
gewaarworden
gevoelen {ww.}

ik beleef
jij beleeft
hij/zij/het beleeft

ik ontmoet
jij ontmoet
hij/zij/het ontmoet
» meer vervoegingen van ontmoeten

We gaan veel plezier beleven.
We gaan veel plezier beleven.
Mijn oude vriend ontmoeten was erg aangenaam.
Mijn oude vriend ontmoeten was erg aangenaam.
ontmoeten, treffen, tegenkomen, aantreffen {ww.}
ontmoeten
treffen
tegenkomen
aantreffen {ww.}

ik tref aan
jij treft aan
hij/zij/het treft aan

ik ontmoet
jij ontmoet
hij/zij/het ontmoet
» meer vervoegingen van ontmoeten

Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!
Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!
Laten we elkaar ontmoeten voor het theater.
Laten we elkaar ontmoeten voor het theater.
ontmoeten, snijden, kruisen {ww.}
ontmoeten
snijden
kruisen {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik ontmoet
jij ontmoet
hij/zij/het ontmoet
» meer vervoegingen van ontmoeten



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik wil Tom graag ontmoeten.

Ik wil Tom graag ontmoeten.

Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.

Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.

Mijn oude vriend ontmoeten was erg aangenaam.

Mijn oude vriend ontmoeten was erg aangenaam.

Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!

Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!

Laten we elkaar ontmoeten voor het theater.

Laten we elkaar ontmoeten voor het theater.

Uiteindelijk zullen we elkaar vandaag ontmoeten.

Uiteindelijk zullen we elkaar vandaag ontmoeten.

Ah, wanneer ontmoeten ze elkaar weer?

Ah, wanneer ontmoeten ze elkaar weer?

Egoïsten ontmoeten elkaar niet, ze botsen.

Egoïsten ontmoeten elkaar niet, ze botsen.

Ik kijk ernaar uit u te ontmoeten.

Ik kijk ernaar uit u te ontmoeten.

Leuk je te ontmoeten!

Leuk je te ontmoeten!

Ken ging naar het park om Yumi te ontmoeten.

Ken ging naar het park om Yumi te ontmoeten.

Fijn u te ontmoeten. Ik ben een miereneter.

Fijn u te ontmoeten. Ik ben een miereneter.

Ik had de eer niet om hem te ontmoeten.

Ik had de eer niet om hem te ontmoeten.

Ik zou hem niet willen ontmoeten in een donkere plaats.

Ik zou hem niet willen ontmoeten in een donkere plaats.

Het spijt me dat ik je vanavond niet kan ontmoeten.

Het spijt me dat ik je vanavond niet kan ontmoeten.


Gerelateerd aan ontmoeten

treffen - tegenkomen - tegemoet treden - aantreffen - ervaren - beleven - ondervinden - gewaarworden - gevoelen - snijden - kruisenbeleven - samenkomen - vinden - treffen