Vertaling van kruisen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kruisen, kruisigen {ww.}
kruisen
kruisigen {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen

Het schip zal vannacht de evenaar kruisen.
Het schip zal vannacht de evenaar kruisen.
kruisen {ww.}
kruisen {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen

kruisen, over elkaar slaan {ww.}
kruisen
over elkaar slaan {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen

kruisen,  {ww.}
kruisen
 {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen

kruisen, laveren {ww.}
kruisen
laveren {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen

kruisen, schranken {ww.}
kruisen
schranken {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen

kruisen {ww.}
kruisen {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen

kruisen {ww.}
kruisen {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist
» meer vervoegingen van kruisen

kruis (mv. kruisen) [o], lende {zn.}
kruis (mv. kruisen) [o]
lende {zn.}
kruis (mv. kruisen) [o] {zn.}
kruis (mv. kruisen) [o] {zn.}
kruis (mv. kruisen) [o],  {zn.}
kruis (mv. kruisen) [o]
 {zn.}
hekje [o], kruis (mv. kruisen) [o] {zn.}
hekje [o]
kruis (mv. kruisen) [o] {zn.}
kruis (mv. kruisen) [o], vork [v] {zn.}
kruis (mv. kruisen) [o]
vork [v] {zn.}
hybridiseren, kruisen {ww.}
hybridiseren
kruisen {ww.}

ik hybridiseer
jij hybridiseert
hij/zij/het hybridiseert

ik hybridiseer
jij hybridiseert
hij/zij/het hybridiseert
» meer vervoegingen van hybridiseren

ontmoeten, snijden, kruisen {ww.}
ontmoeten
snijden
kruisen {ww.}

ik kruis
jij kruist
hij/zij/het kruist

ik ontmoet
jij ontmoet
hij/zij/het ontmoet
» meer vervoegingen van ontmoeten

Ik wil Tom graag ontmoeten.
Ik wil Tom graag ontmoeten.
Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.
Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.
kruis [o] (het ~) {zn.}
kruis [o] (het ~) {zn.}
bezoeking [v] (de ~), marteling, kruis [o] (het ~), kruisweg [m] (de ~), beproeving [v] (de ~) {zn.}
bezoeking [v] (de ~)
marteling
kruis [o] (het ~)
kruisweg [m] (de ~)
beproeving [v] (de ~) {zn.}
kruisteken, kruis [o] (het ~) {zn.}
kruisteken
kruis [o] (het ~) {zn.}
verhogingsteken, kruis [o] (het ~) {zn.}
verhogingsteken
kruis [o] (het ~) {zn.}
kruis [o] (het ~) {zn.}
kruis [o] (het ~) {zn.}
Ze schonken geld aan het Rode Kruis.
Ze schonken geld aan het Rode Kruis.
Zij deed veel vrijwilligerswerk voor het Rode Kruis.
Zij deed veel vrijwilligerswerk voor het Rode Kruis.
kruis (mv. kruisen) {zn.}
kruis (mv. kruisen) {zn.}
kruisje, kruis (mv. kruisen) {zn.}
kruisje
kruis (mv. kruisen) {zn.}
kruis (mv. kruisen) {zn.}
kruis (mv. kruisen) {zn.}
kruis [o] (het ~), munt [m] (de ~) {zn.}
kruis [o] (het ~)
munt [m] (de ~) {zn.}
Een kant van een munt wordt 'kop' genoemd, en de andere zijde wordt 'munt' genoemd.
Een kant van een munt wordt 'kop' genoemd, en de andere zijde wordt 'munt' genoemd.
De devaluatie van de munt was een zware tegenslag voor de economie van het land.
De devaluatie van de munt was een zware tegenslag voor de economie van het land.
genitaliën [m] (de ~), kruis [o] (het ~) {zn.}
genitaliën [m] (de ~)
kruis [o] (het ~) {zn.}