Vertaling van leed
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
lijden, leed {zn.}
lijden
leed {zn.}
leed {zn.}
De mens is voorbestemd tot lijden.
De mens is voorbestemd tot lijden.
Het is het lot van de mens om te lijden.
Het is het lot van de mens om te lijden.
verdragen, velen, lijden, uitstaan, ondergaan, doorstaan {ww.}
verdragen
velen
lijden
uitstaan
ondergaan
doorstaan {ww.}
velen
lijden
uitstaan
ondergaan
doorstaan {ww.}
ik doorstond
jij doorstond
hij/zij/het doorstond
ik verdroeg
jij verdroeg
hij/zij/het verdroeg
» meer vervoegingen van verdragen
Velen verloren hun huis na de aardbeving.
Velen verloren hun huis na de aardbeving.
Ik kan de pijn niet meer uitstaan.
Ik kan de pijn niet meer uitstaan.
schade , verlies , leed, nadeel {zn.}
schade
verlies
leed
nadeel {zn.}
verlies
leed
nadeel {zn.}
Verlies je handtas niet.
Verlies je handtas niet.
De storm veroorzaakte veel schade.
De storm veroorzaakte veel schade.
lijden {ww.}
lijden {ww.}
ik leed
jij leed
hij/zij/het leed
ik leed
jij leed
hij/zij/het leed
» meer vervoegingen van lijden
Mensen die regelmatig in de open lucht werken, lijden niet aan slapeloosheid.
Mensen die regelmatig in de open lucht werken, lijden niet aan slapeloosheid.
Het is een beschamend feit dat, terwijl er landen zijn waar mensen honger lijden, er in Japan veel huishoudens en restaurants zijn waar veel eten weggegooid wordt.
Het is een beschamend feit dat, terwijl er landen zijn waar mensen honger lijden, er in Japan veel huishoudens en restaurants zijn waar veel eten weggegooid wordt.
hebben, lijden {ww.}
hebben
lijden {ww.}
lijden {ww.}
ik had
jij had
hij/zij/het had
ik had
jij had
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben
We hebben gisteren getennist.
We hebben gisteren getennist.
lijden, afzien {ww.}
lijden
afzien {ww.}
afzien {ww.}
ik zag af
jij zag af
hij/zij/het zag af
ik leed
jij leed
hij/zij/het leed
» meer vervoegingen van lijden