Vertaling van lijf

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
lijf [o] {zn.}
lijf [o] {zn.}
Heb je gezien hoeveel deze telefoon kost? Dat is een rib uit mijn lijf!
Heb je gezien hoeveel deze telefoon kost? Dat is een rib uit mijn lijf!
Ik liep vorige week op een feestje Mary tegen het lijf.
Ik liep vorige week op een feestje Mary tegen het lijf.
lijf [o], keurslijf, lijfje [o] {zn.}
lijf [o]
keurslijf
lijfje [o] {zn.}
lichaam [o], lijf [o] {zn.}
lichaam [o]
lijf [o] {zn.}
Het menselijk lichaam is een soort machine.
Het menselijk lichaam is een soort machine.
Deze jongen heeft een sterk, gezond lichaam.
Deze jongen heeft een sterk, gezond lichaam.
lijf, lijfje [o] (het ~) {zn.}
lijf
lijfje [o] (het ~) {zn.}
inlijven, indelen {ww.}
inlijven
indelen {ww.}

ik deel in
jij deelt in
hij/zij/het deelt in

ik lijf in
jij lijft in
hij/zij/het lijft in
» meer vervoegingen van inlijven

inlijven {ww.}
inlijven {ww.}

ik lijf in
jij lijft in
hij/zij/het lijft in

ik lijf in
jij lijft in
hij/zij/het lijft in
» meer vervoegingen van inlijven

lichaam [o] (het ~), lijf [o] (het ~), korpus, corpus, body [m] (de/het ~), bast [m] (de ~) {zn.}
lichaam [o] (het ~)
lijf [o] (het ~)
korpus
corpus
body [m] (de/het ~)
bast [m] (de ~) {zn.}
Mijn natte kleren plakten tegen mijn lichaam.
Mijn natte kleren plakten tegen mijn lichaam.
annexeren, usurperen, inlijven {ww.}
annexeren
usurperen
inlijven {ww.}

ik annexeer
jij annexeert
hij/zij/het annexeert

ik annexeer
jij annexeert
hij/zij/het annexeert
» meer vervoegingen van annexeren

incorporeren, inlijven {ww.}
incorporeren
inlijven {ww.}

ik incorporeer
jij incorporeert
hij/zij/het incorporeert

ik incorporeer
jij incorporeert
hij/zij/het incorporeert
» meer vervoegingen van incorporeren



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Heb je gezien hoeveel deze telefoon kost? Dat is een rib uit mijn lijf!

Heb je gezien hoeveel deze telefoon kost? Dat is een rib uit mijn lijf!

Ik liep vorige week op een feestje Mary tegen het lijf.

Ik liep vorige week op een feestje Mary tegen het lijf.