Vertaling van roken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
roken,  {ww.}
roken
 {ww.}

ik rook
jij rookt
hij/zij/het rookt

ik rook
jij rookt
hij/zij/het rookt
» meer vervoegingen van roken

Wilt ge roken?
Wilt ge roken?
Roken is toegestaan.
Roken is toegestaan.
roken, smoken {ww.}
roken
smoken {ww.}

ik rook
jij rookt
hij/zij/het rookt

ik rook
jij rookt
hij/zij/het rookt
» meer vervoegingen van roken

Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
roken {ww.}
roken {ww.}
Hij is gestopt met roken.
Hij is gestopt met roken.
roken {ww.}
roken {ww.}
roken, oproken, paffen, smoken, dampen {ww.}
roken
oproken
paffen
smoken
dampen {ww.}
ruiken, geuren, rieken {ww.}
ruiken
geuren
rieken {ww.}

ik geurde
jij geurde
hij/zij/het geurde

ik rook
jij rook
hij/zij/het rook
» meer vervoegingen van ruiken

Lelies ruiken zoet.
Lelies ruiken zoet.
Zijn kleren ruiken altijd slecht.
Zijn kleren ruiken altijd slecht.
ruiken {ww.}
ruiken {ww.}

ik rook
jij rook
hij/zij/het rook

ik rook
jij rook
hij/zij/het rook
» meer vervoegingen van ruiken

Mooie bloemen ruiken niet noodzakelijk zoet.
Mooie bloemen ruiken niet noodzakelijk zoet.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Wilt ge roken?

Wilt ge roken?

Roken is toegestaan.

Roken is toegestaan.

Ge moet stoppen met roken.

Ge moet stoppen met roken.

Ge moet stoppen met roken.

Ge moet stoppen met roken.

Hij is gestopt met roken.

Hij is gestopt met roken.

Hij is gestopt met roken.

Hij is gestopt met roken.

Ze is gestopt met roken.

Ze is gestopt met roken.

Hij is gestopt met roken.

Hij is gestopt met roken.

Ik ben gestopt met roken.

Ik ben gestopt met roken.

Ze is gestopt met roken.

Ze is gestopt met roken.

Hij besliste te stoppen met roken.

Hij besliste te stoppen met roken.

Mijn vader is gestopt met roken.

Mijn vader is gestopt met roken.

Hij zat daar een pijp te roken.

Hij zat daar een pijp te roken.

Ik ben gestopt met roken en drinken.

Ik ben gestopt met roken en drinken.

In een lift moogt ge niet roken.

In een lift moogt ge niet roken.


Gerelateerd aan roken

- smoken - oproken - paffen - dampen - ruiken - geuren - riekenklaarmaken - afgeven - gebruiken