Vertaling van afgeven

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
afgeven {ww.}
afgeven {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven
» meer vervoegingen van afgeven

afgeven {ww.}
afgeven {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven
» meer vervoegingen van afgeven

verspreiden, verbreiden, afgeven {ww.}
verspreiden
verbreiden
afgeven {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal verspreiden
jij zult verspreiden
hij/zij/het zal verspreiden
» meer vervoegingen van verspreiden

Een klein bosbrandje kan zich makkelijk verspreiden en snel een grote vuurzee worden.
Een klein bosbrandje kan zich makkelijk verspreiden en snel een grote vuurzee worden.
afgeven {ww.}
afgeven {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven
» meer vervoegingen van afgeven

afgeven {ww.}
afgeven {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven
» meer vervoegingen van afgeven

inleggen, deponeren, in bewaring geven, afgeven {ww.}
inleggen
deponeren
in bewaring geven
afgeven {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal inleggen
jij zult inleggen
hij/zij/het zal inleggen
» meer vervoegingen van inleggen

afgeven {ww.}
afgeven {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven
» meer vervoegingen van afgeven

afgeven {ww.}
afgeven {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven
» meer vervoegingen van afgeven

afgeven, droppen {ww.}
afgeven
droppen {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven
» meer vervoegingen van afgeven

veroordelen, neerhalen, kraken, afkammen, afzeiken, afgeven, afbreken, aantrappen, aanschoppen, afkraken {ww.}
veroordelen
neerhalen
kraken
afkammen
afzeiken
afgeven
afbreken
aantrappen
aanschoppen
afkraken {ww.}

ik zal aanschoppen
ik zou aanschoppen
jij zult aanschoppen

ik zal veroordelen
ik zou veroordelen
jij zult veroordelen
» meer vervoegingen van veroordelen

inlaten, afgeven, encanailleren, bemoeien {ww.}
inlaten
afgeven
encanailleren
bemoeien {ww.}

ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij/zij/het zal afgeven

ik zal inlaten
jij zult inlaten
hij/zij/het zal inlaten
» meer vervoegingen van inlaten