Vertaling van snappen
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
verrassen, snappen, betrappen {ww.}
verrassen
snappen
betrappen {ww.}
snappen
betrappen {ww.}
ik betrap
jij betrapt
hij/zij/het betrapt
ik verras
jij verrast
hij/zij/het verrast
» meer vervoegingen van verrassen
Ik wil hem verrassen.
Ik wil hem verrassen.
Ik wilde haar verrassen.
Ik wilde haar verrassen.
begrijpen, verstaan, vatten, bevatten, snappen, beseffen {ww.}
begrijpen
verstaan
vatten
bevatten
snappen
beseffen {ww.}
verstaan
vatten
bevatten
snappen
beseffen {ww.}
ik begrijp
jij begrijpt
hij/zij/het begrijpt
ik begrijp
jij begrijpt
hij/zij/het begrijpt
» meer vervoegingen van begrijpen
Niemand kan hem begrijpen.
Niemand kan hem begrijpen.
Ze wilde het begrijpen.
Ze wilde het begrijpen.
snappen, attraperen, snorren, betrappen {ww.}
snappen
attraperen
snorren
betrappen {ww.}
attraperen
snorren
betrappen {ww.}
ik attrapeer
jij attrapeert
hij/zij/het attrapeert
ik snap
jij snapt
hij/zij/het snapt
» meer vervoegingen van snappen
weten, begrijpen, verstaan, volgen, vatten, bevatten, snappen, doorhebben {ww.}
weten
begrijpen
verstaan
volgen
vatten
bevatten
snappen
doorhebben {ww.}
begrijpen
verstaan
volgen
vatten
bevatten
snappen
doorhebben {ww.}
ik begrijp
jij begrijpt
hij/zij/het begrijpt
ik weet
jij weet
hij/zij/het weet
» meer vervoegingen van weten
Je moet de koe bij de horens vatten!
Je moet de koe bij de horens vatten!
Je moet de koe bij de horens vatten.
Je moet de koe bij de horens vatten.
babbelen, kleppen, tateren, parlevinken, snappen, snateren, rellen, kakelen, kwetteren, kwekkebekken, kwebbelen, kouten, kletsmeieren, klessebessen, keuvelen, kwekken, kletsen, ratelen {ww.}
babbelen
kleppen
tateren
parlevinken
snappen
snateren
rellen
kakelen
kwetteren
kwekkebekken
kwebbelen
kouten
kletsmeieren
klessebessen
keuvelen
kwekken
kletsen
ratelen {ww.}
kleppen
tateren
parlevinken
snappen
snateren
rellen
kakelen
kwetteren
kwekkebekken
kwebbelen
kouten
kletsmeieren
klessebessen
keuvelen
kwekken
kletsen
ratelen {ww.}
ik babbel
jij babbelt
hij/zij/het babbelt
ik babbel
jij babbelt
hij/zij/het babbelt
» meer vervoegingen van babbelen
Laat ons babbelen.
Laat ons babbelen.