Vertaling van snuit

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
snuit {zn.}
snuit {zn.}
snuit [m] (de ~), snoet [m] (de ~) {zn.}
snuit [m] (de ~)
snoet [m] (de ~) {zn.}
tromp, snuit, olifantssnuit, slurf {zn.}
tromp
snuit
olifantssnuit
slurf {zn.}
gezicht [o] (het ~), postzegel, aangezicht [o] (het ~), toetje, smoel [m] (de ~), tronie [v] (de ~), toet [m] (de ~), snufferd, snoet, facie [m] (de/het ~), ponem [o] (het ~), porem [o] (het ~), gelaat [o] (het ~), fieselemie, fieselefacie, snuit [m] (de ~), smoelwerk [o] (het ~), bakkes [o] (het ~), aanschijn {zn.}
gezicht [o] (het ~)
postzegel
aangezicht [o] (het ~)
toetje
smoel [m] (de ~)
tronie [v] (de ~)
toet [m] (de ~)
snufferd
snoet
facie [m] (de/het ~)
ponem [o] (het ~)
porem [o] (het ~)
gelaat [o] (het ~)
fieselemie
fieselefacie
snuit [m] (de ~)
smoelwerk [o] (het ~)
bakkes [o] (het ~)
aanschijn {zn.}
Ik heb een postzegel nodig.
Ik heb een postzegel nodig.
Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht.
Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht.
snuiten {ww.}
snuiten {ww.}

ik snuit
jij snuit
hij/zij/het snuit

ik snuit
jij snuit
hij/zij/het snuit
» meer vervoegingen van snuiten

snuiten {ww.}
snuiten {ww.}

ik snuit
jij snuit
hij/zij/het snuit

ik snuit
jij snuit
hij/zij/het snuit
» meer vervoegingen van snuiten



Gerelateerd aan snuit

synoniemen

snoet - tromp - olifantssnuit - slurf - gezicht - postzegel - aangezicht - toetje - smoel - tronie - toet - snufferd - facie - ponem - porem

verwante termen

deel - lichaamsdeel - wegknippen - blazen - weghalen - kin - wal - kaak - mond - neus - oog - voorhoofd - wang - wenkbrauw