Vertaling van vent

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vent, puk, jochie [o] {zn.}
vent
puk
jochie [o] {zn.}
Wie is deze vent?
Wie is deze vent?
Tom is een goede vent.
Tom is een goede vent.
persoon, vent, kerel, sujet, snuiter, knul {zn.}
persoon
vent
kerel
sujet
snuiter
knul {zn.}
Die kerel is dubbelhartig.
Die kerel is dubbelhartig.
Hij is van nature een aardige kerel.
Hij is van nature een aardige kerel.
man [m], kerel, vent [m], gast, gozer, manmens, manspersoon [m] {zn.}
man [m]
kerel
vent [m]
gast
gozer
manmens
manspersoon [m] {zn.}
Wat een onaangename kerel is hij!
Wat een onaangename kerel is hij!
vent, kereltje, broekenmannetje, broekenman, broekemannetje, broekeman, jochie [m] (het ~) {zn.}
vent
kereltje
broekenmannetje
broekenman
broekemannetje
broekeman
jochie [m] (het ~) {zn.}
Deze vent die naast me in de trein zit stinkt!
Deze vent die naast me in de trein zit stinkt!
Denk je dat hij de vent is die het raam heeft gebroken?
Denk je dat hij de vent is die het raam heeft gebroken?
colporteren, leuren, venten {ww.}
colporteren
leuren
venten {ww.}

ik colporteer
jij colporteert
hij/zij/het colporteert

ik colporteer
jij colporteert
hij/zij/het colporteert
» meer vervoegingen van colporteren

man [m] (de ~), echtgenoot [m] (de ~), vent, kerel, gade [m] (de ~), mannie, manlief, gemaal [m] (de ~), eega {zn.}
man [m] (de ~)
echtgenoot [m] (de ~)
vent
kerel
gade [m] (de ~)
mannie
manlief
gemaal [m] (de ~)
eega {zn.}
man [m] (de ~), jongen [m] (de ~), meneer [m] (de ~), heer [m] (de ~), baas [m] (de ~), vent [m] (de ~), kerel [m] (de ~), gast [m] (de ~), klant, pik [m] (de ~), pief [m] (de ~), knaap, gabber [m] (de ~), broger, basserool, mannetje [m] (het ~), heerschap [m] (het ~), manspersoon {zn.}
man [m] (de ~)
jongen [m] (de ~)
meneer [m] (de ~)
heer [m] (de ~)
baas [m] (de ~)
vent [m] (de ~)
kerel [m] (de ~)
gast [m] (de ~)
klant
pik [m] (de ~)
pief [m] (de ~)
knaap
gabber [m] (de ~)
broger
basserool
mannetje [m] (het ~)
heerschap [m] (het ~)
manspersoon {zn.}
Meneer Ito is een hoogopgeleide man.
Meneer Ito is een hoogopgeleide man.
De man die we vanochtend zagen was meneer Green.
De man die we vanochtend zagen was meneer Green.
venten, uitventen {ww.}
venten
uitventen {ww.}

ik vent uit
jij vent uit
hij/zij/het vent uit

ik vent
jij vent
hij/zij/het vent
» meer vervoegingen van venten

venten, leuren {ww.}
venten
leuren {ww.}

ik leur
jij leurt
hij/zij/het leurt

ik vent
jij vent
hij/zij/het vent
» meer vervoegingen van venten


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Wie is deze vent?

Wie is deze vent?

Tom is een goede vent.

Tom is een goede vent.

Deze vent die naast me in de trein zit stinkt!

Deze vent die naast me in de trein zit stinkt!

Denk je dat hij de vent is die het raam heeft gebroken?

Denk je dat hij de vent is die het raam heeft gebroken?


Gerelateerd aan vent

puk - jochie - persoon - kerel - sujet - snuiter - knul - man - gast - gozer - manmens - manspersoon - kereltje - broekenmannetje - broekenmanjongen - partner - persoon - verkopen - aanbieden