Vertaling van verloren
zoek {bn.}
verloren
vervlogen {bn.}
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
» meer vervoegingen van verliezen
opslorpen
in beslag nemen
absorberen {ww.}
ik absorbeerde
jij absorbeerde
hij/zij/het absorbeerde
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
» meer vervoegingen van verliezen
opgeven
kwijtraken
verspelen
verbeuren {ww.}
ik raakte kwijt
jij raakte kwijt
hij/zij/het raakte kwijt
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
» meer vervoegingen van verliezen
verslagen worden {ww.}
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
» meer vervoegingen van verliezen
teruggetrokken
vereenzaamd
verlaten
verweesd
eenzaam
verloren {bn.}
verloren {bn.}
doelloos
nutteloos
ondienstig
onnut
vergeefs
vruchteloos
zinledig
verloren
tevergeefs {bn.}
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
» meer vervoegingen van verliezen
verdoen
verknoeien
vertreuzelen
verlummelen
verluieren
verklungelen
verbeuzelen {ww.}
ik verbeuzelde
jij verbeuzelde
hij/zij/het verbeuzelde
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
» meer vervoegingen van verliezen
kwijtraken
inschieten {ww.}
ik schoot in
jij schoot in
hij/zij/het schoot in
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
» meer vervoegingen van verliezen
vergaan {ww.}
ik verging
jij verging
hij/zij/het verging
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
» meer vervoegingen van verliezen
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
ik verloor
jij verloor
hij/zij/het verloor
» meer vervoegingen van verliezen
Voorbeelden in zinsverband
Ik heb geen gewicht verloren.
Ik heb geen gewicht verloren.
Ik heb mijn sleutel verloren.
Ik heb mijn sleutel verloren.
Ik heb mijn portemonnee verloren.
Ik heb mijn portemonnee verloren.
Ik heb mijn sleutels verloren.
Ik heb mijn sleutels verloren.
Ik ben mijn horloge verloren.
Ik ben mijn horloge verloren.
Ben je je tong verloren?
Ben je je tong verloren?
Ik heb mijn sleutel verloren.
Ik heb mijn sleutel verloren.
Ze hebben het gevecht verloren.
Ze hebben het gevecht verloren.
Ik heb mijn sleutels verloren.
Ik heb mijn sleutels verloren.
Ons team heeft alle wedstrijden verloren.
Ons team heeft alle wedstrijden verloren.
Velen verloren hun huis na de aardbeving.
Velen verloren hun huis na de aardbeving.
Ik ben mijn vertrouwen in hem verloren.
Ik ben mijn vertrouwen in hem verloren.
Je hebt verloren, geef het op!
Je hebt verloren, geef het op!
Maciek heeft in december het leven verloren.
Maciek heeft in december het leven verloren.
Ik moet de verloren tijd inhalen.
Ik moet de verloren tijd inhalen.