Vertaling van vestigen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vestigen, stichten, funderen, grondvesten, baseren {ww.}
vestigen
stichten
funderen
grondvesten
baseren {ww.}

ik baseer
jij baseert
hij/zij/het baseert

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt
» meer vervoegingen van vestigen

Zoveel inspanning kostte het de Romeinse staat te vestigen
Zoveel inspanning kostte het de Romeinse staat te vestigen
vestigen, opslaan, neerzetten, oprichten {ww.}
vestigen
opslaan
neerzetten
oprichten {ww.}

ik zet neer
jij zet neer
hij/zij/het zet neer

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt
» meer vervoegingen van vestigen

Mag ik het hier neerzetten?
Mag ik het hier neerzetten?
Je bent geen eigenaar van dit opslagbestand. Je kunt je voortgang niet opslaan. Trofeeën zijn niet beschikbaar.
Je bent geen eigenaar van dit opslagbestand. Je kunt je voortgang niet opslaan. Trofeeën zijn niet beschikbaar.
vestigen, oprichten, stichten, inrichten {ww.}
vestigen
oprichten
stichten
inrichten {ww.}

ik richt in
jij richt in
hij/zij/het richt in

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt
» meer vervoegingen van vestigen

vestigen, grondvesten, stichten {ww.}
vestigen
grondvesten
stichten {ww.}

ik grondvest
jij grondvest
hij/zij/het grondvest

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt
» meer vervoegingen van vestigen

vestigen, inplanten {ww.}
vestigen
inplanten {ww.}

ik plant in
jij plant in
hij/zij/het plant in

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt
» meer vervoegingen van vestigen

vestigen {ww.}
vestigen {ww.}

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt
» meer vervoegingen van vestigen

vestigen, neerstrijken {ww.}
vestigen
neerstrijken {ww.}

ik strijk neer
jij strijkt neer
hij/zij/het strijkt neer

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt
» meer vervoegingen van vestigen

vestigen {ww.}
vestigen {ww.}

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt

ik vestig
jij vestigt
hij/zij/het vestigt
» meer vervoegingen van vestigen



Gerelateerd aan vestigen

stichten - funderen - grondvesten - baseren - opslaan - neerzetten - oprichten - inrichten - inplanten - neerstrijkenoprichten - stellen - sturen - wonen - beginnen