Vertaling van vliegen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vliegen {ww.}
vliegen {ww.}

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt
» meer vervoegingen van vliegen

De vogels vliegen.
De vogels vliegen.
Deze vogel kan niet vliegen.
Deze vogel kan niet vliegen.
vliegen {ww.}
vliegen {ww.}

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt
» meer vervoegingen van vliegen

Kun je me leren vliegen?
Kun je me leren vliegen?
Niet alle vogels kunnen vliegen.
Niet alle vogels kunnen vliegen.
vliegen, wapperen, flapperen, fladderen {ww.}
vliegen
wapperen
flapperen
fladderen {ww.}

ik fladder
jij fladdert
hij/zij/het fladdert

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt
» meer vervoegingen van vliegen

De vlaggen van de wereld wapperen trots bij het hoofdkwartier van de Verenigde Naties.
De vlaggen van de wereld wapperen trots bij het hoofdkwartier van de Verenigde Naties.
vliegen {ww.}
vliegen {ww.}

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt
» meer vervoegingen van vliegen

Gewoonlijk vliegen vleermuizen in het duister.
Gewoonlijk vliegen vleermuizen in het duister.
vliegen, voorbijvliegen, omvliegen {ww.}
vliegen
voorbijvliegen
omvliegen {ww.}

ik vlieg om
jij vliegt om
hij/zij/het vliegt om

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt
» meer vervoegingen van vliegen

vliegen, ijlen, spoeden, reppen, racen, snellen {ww.}
vliegen
ijlen
spoeden
reppen
racen
snellen {ww.}

ik ijl
jij ijlt
hij/zij/het ijlt

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt
» meer vervoegingen van vliegen

vliegen {ww.}
vliegen {ww.}

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt
» meer vervoegingen van vliegen

vliegen {ww.}
vliegen {ww.}

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt
» meer vervoegingen van vliegen

vlieg (mv. vliegen) [v] {zn.}
vlieg (mv. vliegen) [v] {zn.}
vlieg [m] (de ~), kunstvlieg {zn.}
vlieg [m] (de ~)
kunstvlieg {zn.}
Ik vlieg morgen naar Hanoi.
Ik vlieg morgen naar Hanoi.
Hij zou geen vlieg kwaad doen.
Hij zou geen vlieg kwaad doen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

De vogels vliegen.

De vogels vliegen.

Deze vogel kan niet vliegen.

Deze vogel kan niet vliegen.

Kun je me leren vliegen?

Kun je me leren vliegen?

Niet alle vogels kunnen vliegen.

Niet alle vogels kunnen vliegen.

Gewoonlijk vliegen vleermuizen in het duister.

Gewoonlijk vliegen vleermuizen in het duister.

Bijen vliegen van bloem tot bloem.

Bijen vliegen van bloem tot bloem.

Ik zag een vogel door de lucht vliegen.

Ik zag een vogel door de lucht vliegen.

Een arend vangt geen vliegen

Een arend vangt geen vliegen

Liefde heeft ontegensprekelijk vleugels om weg te vliegen van de liefde, maar even ontegensprekelijk is het dat ze ook vleugels heeft om terug te vliegen.

Liefde heeft ontegensprekelijk vleugels om weg te vliegen van de liefde, maar even ontegensprekelijk is het dat ze ook vleugels heeft om terug te vliegen.

Als ik een vogel was, zou ik naar jou toe vliegen.

Als ik een vogel was, zou ik naar jou toe vliegen.

In de winter vliegen de droge bladeren in de lucht rond.

In de winter vliegen de droge bladeren in de lucht rond.

Als ik een vogel was, zou ik naar jou toe vliegen.

Als ik een vogel was, zou ik naar jou toe vliegen.

Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.

Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.

Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.

Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.