Vertaling van weg
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
weg, middel , medium, remedie {zn.}
weg
middel
medium
remedie {zn.}
middel
medium
remedie {zn.}
Ben je al weg?
Ben je al weg?
Het is weg.
Het is weg.
weg , baan , route {zn.}
weg
baan
route {zn.}
baan
route {zn.}
Ik zoek een baan.
Ik zoek een baan.
Mijn zus heeft een baan.
Mijn zus heeft een baan.
weg, pleite, foetsie {bn.}
weg
pleite
foetsie {bn.}
pleite
foetsie {bn.}
heen, over, vandoor, verwijderd, voort, weg {bw.}
heen
over
vandoor
verwijderd
voort
weg {bw.}
over
vandoor
verwijderd
voort
weg {bw.}
weg, wegge {zn.}
weg
wegge {zn.}
wegge {zn.}
De weg is lang.
De weg is lang.
De bestanden zijn weg.
De bestanden zijn weg.
weg {zn.}
weg {zn.}
Hij is al weg.
Hij is al weg.
weg , kanaal {zn.}
weg
kanaal {zn.}
kanaal {zn.}
weg , koets , route {zn.}
weg
koets
route {zn.}
koets
route {zn.}
weg {zn.}
weg {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
Ben je al weg?
Ben je al weg?
Het is weg.
Het is weg.
De weg is lang.
De weg is lang.
De bestanden zijn weg.
De bestanden zijn weg.
Hij is al weg.
Hij is al weg.
Ik ben hier weg.
Ik ben hier weg.
Scheer je weg!
Scheer je weg!
Hij is al weg.
Hij is al weg.
Hij keek weg.
Hij keek weg.
De jongen liep weg.
De jongen liep weg.
Regen, regen, ga weg!
Regen, regen, ga weg!
Hij ging zomaar weg.
Hij ging zomaar weg.
De hond ging weg.
De hond ging weg.
We moeten hier weg.
We moeten hier weg.
De weg is lang.
De weg is lang.