Vertaling van helped

Inhoud:

Engels
Nederlands
to aid, to assist, to help, to support, to attend to {ww.}
helpen 
ter zijde staan
bijstaan 
assisteren 

I helped
you helped
he/she/it helped

ik hielp
jij hielp
hij/zij/het hielp
» meer vervoegingen van helpen

Can I help?
Kan ik helpen?
Can anyone help me?
Kan iemand me helpen?
to aid, to assist, to help, to benefit, to accommodate, to attend to, to advance, to avail {ww.}
helpen 
ter zijde staan
bijstaan 
baten 

I helped
you helped
he/she/it helped

ik hielp
jij hielp
hij/zij/het hielp
» meer vervoegingen van helpen

Could you help me?
Kunt u me helpen?
We can help you.
Wij konnen je helpen.
to help, to serve {ww.}
schenken

I helped
you helped
he/she/it helped

ik schonk
jij schonk
hij/zij/het schonk
» meer vervoegingen van schenken

to facilitate, to help {ww.}
helpen
uithalen

I helped
you helped
he/she/it helped

ik hielp
jij hielp
hij/zij/het hielp
» meer vervoegingen van helpen

Come and help us.
Kom ons helpen.
Will you help them?
Zal je hen helpen?
to help, to serve {ww.}
bedienen

I helped
you helped
he/she/it helped

ik bediende
jij bediende
hij/zij/het bediende
» meer vervoegingen van bedienen

to aid, to assist, to help {ww.}
helpen
gerieven

I helped
you helped
he/she/it helped

ik hielp
jij hielp
hij/zij/het hielp
» meer vervoegingen van helpen

Come to help me.
Kom me helpen.
to aid, to assist, to help {ww.}
helpen

I helped
you helped
he/she/it helped

ik hielp
jij hielp
hij/zij/het hielp
» meer vervoegingen van helpen



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

My friend helped me.

Mijn vriend heeft me geholpen.

I helped him yesterday.

Ik heb hem gisteren geholpen.

He helped me move.

Hij hielp me verhuizen.

He helped me to move.

Hij hielp me verhuizen.

It helped me a lot.

Het heeft me veel geholpen.

I helped my father yesterday.

Gisteren heb ik mijn vader geholpen.

I helped him carry his luggage upstairs.

Ik hielp hem zijn bagage naar boven te dragen.

I helped my mother clean the kitchen.

Ik heb mijn moeder de keuken helpen kuisen.

They had once helped each other.

Ze hadden elkaar ooit geholpen.

She helped her father with the work in the garden.

Ze hielp haar vader bij het werk in de tuin.

You should have helped him with his work.

Je had hem met zijn werk moeten helpen.


Gerelateerd aan helped

aid - assist - help - support - attend to - benefit - accommodate - advance - avail - serve - facilitatedish - pour - alter - assist - work - act - cater