Betekenis van:
acute

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • plotseling en hevig
  • of critical importance and consequence
"an acute (or critical) lack of research funds"

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • scherp, priemend
  • of critical importance and consequence
"an acute (or critical) lack of research funds"

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • degelijk; grondig; diepgaand; goed doordacht
  • having or demonstrating ability to recognize or draw fine distinctions
"an acute observer of politics and politicians"

Synoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • getuigend van diep nadenken
  • having or demonstrating ability to recognize or draw fine distinctions
"an acute observer of politics and politicians"

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • vervuld van een krachtig en volhardend streven om een doel te bereiken
  • mentally perceptive and responsive

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • kortaf en scherp
  • marked by or arising from malice

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • pienter
  • moving quickly and lightly

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • snel van gedachten, van begrip of daarvan blijk geven
  • (British informal) not to be deceived or hoodwinked

Synoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • ad rem
  • moving quickly and lightly

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • listig, doortrapt
  • marked by skill in deception

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • oplettend; bijdehand; met vuur bewerken van iets; zich gespannen toeleggend op
  • (meat) cooked by dry heat in an oven

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • verstand hebbend, zijn verstand goed gebruikend
  • how a result is obtained or an end is achieved

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • met dorst
  • devouring or craving food in great quantities

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • pittig
  • mentally perceptive and responsive

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • ad rem; paraat
  • moving quickly and lightly

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • een diepe indruk achterlatend; dringend
  • impelled by physical force especially against resistance

Synoniemen

Hyperoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
  • gretig; met veel zin; begerig; begerig; tuk; hevig verlangend
  • devouring or craving food in great quantities

Synoniemen

acute
Bijvoeglijk naamwoord
    • extremely sharp or intense
    "acute pain"
    "felt acute annoyance"

    Synoniemen

    acute
    Bijvoeglijk naamwoord
      • having or demonstrating ability to recognize or draw fine distinctions
      "an acute observer of politics and politicians"

      Synoniemen

      acute
      Bijvoeglijk naamwoord
        • having or experiencing a rapid onset and short but severe course
        "acute appendicitis"
        "the acute phase of the illness"
        acute
        Bijvoeglijk naamwoord
        • verdragend, bijtend, doordringend, fel, guur
        • having or demonstrating ability to recognize or draw fine distinctions
        "an acute observer of politics and politicians"

        Synoniemen

        Hyperoniemen

        acute
        Bijvoeglijk naamwoord
          • of an angle; less than 90 degrees
          acute
          Bijvoeglijk naamwoord
          • bevattelijk, bijtend, doordringend, fel, guur
          • full or promise

          Synoniemen

          Hyperoniemen

          acute
          Bijvoeglijk naamwoord
          • belust, bijtend, doordringend, fel, guur
          • being out or having grown cold

          Synoniemen

          Hyperoniemen

          acute
          Bijvoeglijk naamwoord
            • ending in a sharp point

            Synoniemen

            acute
            Zelfstandig naamwoord
            • accent aigu
            • a mark (') placed above a vowel to indicate pronunciation

            Synoniemen

            Hyperoniemen


            Voorbeeldzinnen

            1. He's an acute businessman.
            2. The housing shortage is very acute.
            3. I have an acute pain here.
            4. Her grief was too acute for tears.
            5. There is an acute shortage of water.
            6. The Germans all suffer from acute commatitis.
            7. He died from acute lymphoblastic leukemia.
            8. He has an acute sense of observation.
            9. Her acute observation skills make her a very suitable photographer.
            10. He's suffering from acute pain in his life.
            11. A blind person's hearing is often very acute.
            12. He felt an acute pain in his chest.
            13. "How did it go?" "They said it was acute appendicitis."
            14. A dog has an acute sense of smell.
            15. I am touched by the girl's acute sensitivity.