Betekenis van:
stoot

stoot (de ~ | meervoud stoten)
Zelfstandig naamwoord
  • harde duw; duw of stoot
"de stoot tot iets geven"
"op stoot"

Synoniemen

Hyperoniemen

stoot
Zelfstandig naamwoord
  • een kracht van korte duur die tegen iets of iemand aan wordt uitgeoefend
"Hij gaf hem een flinke stoot."
stoot (de ~ | meervoud stoten)
Zelfstandig naamwoord
  • lichamelijk aantrekkelijke man of vrouw
"een lekkere stoot"

Synoniemen

Hyperoniemen

stoot (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • grote hoeveelheid
"een stoot energie"

Synoniemen

Hyperoniemen

stoot
Zelfstandig naamwoord
  • kort, krachtig geblazen geluid

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
  2. Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen
  3. Stoot (staal)
  4. Stoot- en trekwerk
  5. Stoot- en trekwerk [punt 4.2.2.2.2.2]
  6. Warme teer stoot kankerverwekkende gassen uit.
  7. Dexia stoot de in de onderhavige overweging genoemde activa af:
  8. KBC stoot meerdere andere activiteiten af, zoals […], in onder meer […].
  9. Stoot- en trekwerk Koppelbomen voor berging en afslepen
  10. Wagens moeten aan beide uiteinden zijn uitgerust met een elastisch stoot- en trekwerk.
  11. of met stoot- en trekwerk dat voldoet aan de eisen gesteld in punt 4.2.2.2.2.2.
  12. zich al dan niet herstellende vervormbare delen van het stoot- en trekwerk;
  13. De groep SNCM stoot al haar rechtstreekse en niet-rechtstreekse deelnemingen in de volgende bedrijven af:
  14. Dexia stoot de hierna opgesomde activa af volgens het onderstaande tijdschema:
  15. Stoot- en trekwerk moet voldoen aan de eisen gesteld in punt 4.2.2.1.2 van de TSI „Rollend materieel — Goederenwagens — voor het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem”, versie 2005.