Vertaling van beenderen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
been (mv. beenderen), passerbeen {zn.}
been (mv. beenderen)
passerbeen {zn.}
been (mv. beenderen) [o] {zn.}
been (mv. beenderen) [o] {zn.}
De soldaat was gewond aan het been.
De soldaat was gewond aan het been.
Zijn gewonde been begon opnieuw te bloeden.
Zijn gewonde been begon opnieuw te bloeden.
been (mv. beenderen) [o], onderbeen [o], poot [m] {zn.}
been (mv. beenderen) [o]
onderbeen [o]
poot [m] {zn.}
been (mv. beenderen) [o], bot [o], knok [m], schonk [v], graat [v] {zn.}
been (mv. beenderen) [o]
bot [o]
knok [m]
schonk [v]
graat [v] {zn.}
skelet [o] (het ~), beenderen, karkas [m] (de/het ~), gebeente [o] (het ~), geraamte [o] (het ~), doodsbeenderen, beenderstelsel, beendergestel [o] (het ~) {zn.}
skelet [o] (het ~)
beenderen
karkas [m] (de/het ~)
gebeente [o] (het ~)
geraamte [o] (het ~)
doodsbeenderen
beenderstelsel
beendergestel [o] (het ~) {zn.}
Hij lijkt wel een skelet.
Hij lijkt wel een skelet.
De verkenners ontdekten een skelet in de grot.
De verkenners ontdekten een skelet in de grot.
been [o] (het ~), beenweefsel {zn.}
been [o] (het ~)
beenweefsel {zn.}
Hij heeft een ongeluk gehad en heeft een been gebroken.
Hij heeft een ongeluk gehad en heeft een been gebroken.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
been [o] (het ~), bot [o] (het ~), botje [o] (het ~), knook [m] (de ~), knok {zn.}
been [o] (het ~)
bot [o] (het ~)
botje [o] (het ~)
knook [m] (de ~)
knok {zn.}
Hij gaf de hond een bot.
Hij gaf de hond een bot.
De hond was bezig met het begraven van zijn bot in de tuin.
De hond was bezig met het begraven van zijn bot in de tuin.
been (mv. beenderen) [o] (het ~), stelt, poot [m] (de ~), onderdanen, onderdaan {zn.}
been (mv. beenderen) [o] (het ~)
stelt
poot [m] (de ~)
onderdanen
onderdaan {zn.}
Ik kreeg kramp in mijn been tijdens het zwemmen.
Ik kreeg kramp in mijn been tijdens het zwemmen.
been (mv. beenderen) [o] (het ~), poot [m] (de ~) {zn.}
been (mv. beenderen) [o] (het ~)
poot [m] (de ~) {zn.}
been (mv. beenderen) [o] (het ~) {zn.}
been (mv. beenderen) [o] (het ~) {zn.}
been (mv. beenderen) [o] (het ~) {zn.}
been (mv. beenderen) [o] (het ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

De hond at de vis, beenderen, staart en alles.

De hond at de vis, beenderen, staart en alles.

Voor de laatkomers, enkel de beenderen

Voor de laatkomers, enkel de beenderen