Vertaling van schonk

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
schonk [m] (de ~) {zn.}
schonk [m] (de ~) {zn.}
Tom schonk zichzelf een glas whisky in.
Tom schonk zichzelf een glas whisky in.
Niemand schonk aandacht aan zijn waarschuwing.
Niemand schonk aandacht aan zijn waarschuwing.
been [o], schonk [v], bot [o], graat [v], knok [m] {zn.}
been [o]
schonk [v]
bot [o]
graat [v]
knok [m] {zn.}
Hij schonk melk in zijn tea en roerde het.
Hij schonk melk in zijn tea en roerde het.
Hij gaf de hond een bot.
Hij gaf de hond een bot.
storten, gieten, vergieten, schenken, plengen {ww.}
storten
gieten
vergieten
schenken
plengen {ww.}

ik goot
jij goot
hij/zij/het goot

ik stortte
jij stortte
hij/zij/het stortte
» meer vervoegingen van storten

Het begon te gieten.
Het begon te gieten.
Degenen die Jupiter in het verderf wil storten, ontneemt hij eerst hun zinnen
Degenen die Jupiter in het verderf wil storten, ontneemt hij eerst hun zinnen
schenken, cadeau geven {ww.}
schenken
cadeau geven {ww.}

ik schonk
jij schonk
hij/zij/het schonk

ik schonk
jij schonk
hij/zij/het schonk
» meer vervoegingen van schenken

schenken {ww.}
schenken {ww.}

ik schonk
jij schonk
hij/zij/het schonk

ik schonk
jij schonk
hij/zij/het schonk
» meer vervoegingen van schenken

geven, schenken {ww.}
geven
schenken {ww.}

ik gaf
jij gaf
hij/zij/het gaf

ik gaf
jij gaf
hij/zij/het gaf
» meer vervoegingen van geven

Koeien geven melk.
Koeien geven melk.
Zij geven niets.
Zij geven niets.
schenken {ww.}
schenken {ww.}

ik schonk
jij schonk
hij/zij/het schonk

ik schonk
jij schonk
hij/zij/het schonk
» meer vervoegingen van schenken



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Tom schonk zichzelf een glas whisky in.

Tom schonk zichzelf een glas whisky in.

Niemand schonk aandacht aan zijn waarschuwing.

Niemand schonk aandacht aan zijn waarschuwing.

Hij schonk melk in zijn tea en roerde het.

Hij schonk melk in zijn tea en roerde het.


Gerelateerd aan schonk

been - bot - graat - knok - storten - gieten - vergieten - schenken - plengen - cadeau geven - gevenbot - opdienen - schenken - voorzien - gieten - overbrengen