Vertaling van buizen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
buizen, hijsen, tetteren, lampetten, fleppen, feppen, zuipen {ww.}
buizen
hijsen
tetteren
lampetten
fleppen
feppen
zuipen {ww.}

ik buis
jij buist
hij/zij/het buist

ik buis
jij buist
hij/zij/het buist
» meer vervoegingen van buizen

leider, leiding [v], buis (mv. buizen) [v] {zn.}
leider
leiding [v]
buis (mv. buizen) [v] {zn.}
De boosaardige leider van het land was alleen geïnteresseerd in geld.
De boosaardige leider van het land was alleen geïnteresseerd in geld.
Hij is op pensioen, maar hij is nog steeds een echte leider.
Hij is op pensioen, maar hij is nog steeds een echte leider.
wambuis, buis (mv. buizen) [o], kamizool, borstrok [m] {zn.}
wambuis
buis (mv. buizen) [o]
kamizool
borstrok [m] {zn.}
buis (mv. buizen) [o], colbert [o], jasje [o] {zn.}
buis (mv. buizen) [o]
colbert [o]
jasje [o] {zn.}
buis (mv. buizen) [v], kanaal [o], loop [m], pijp [v], roer [o], steel [m] {zn.}
buis (mv. buizen) [v]
kanaal [o]
loop [m]
pijp [v]
roer [o]
steel [m] {zn.}
buis (mv. buizen) [v],  {zn.}
buis (mv. buizen) [v]
 {zn.}
zakken, bakken, stralen, buizen, sjezen {ww.}
zakken
bakken
stralen
buizen
sjezen {ww.}

ik bak
jij bakt
hij/zij/het bakt

ik zak
jij zakt
hij/zij/het zakt
» meer vervoegingen van zakken

Sterren stralen aan de hemel.
Sterren stralen aan de hemel.
We plukten appels om een appeltaart te kunnen bakken.
We plukten appels om een appeltaart te kunnen bakken.
pijp [m] (de ~), pijpje [o] (het ~), kanaal [o] (het ~), buis [m] (de ~) {zn.}
pijp [m] (de ~)
pijpje [o] (het ~)
kanaal [o] (het ~)
buis [m] (de ~) {zn.}
Hij zat daar een pijp te roken.
Hij zat daar een pijp te roken.
tv, televisie [v] (de ~), beeldbuis [m] (de ~), treurbuis, televisietoestel [o] (het ~), televisieontvanger, televisie-ontvanger, teeveetoestel, teevee, t.v., kijkkast, kijkdoos, kijkbuis, kastje, buis [m] (de ~) {zn.}
tv
televisie [v] (de ~)
beeldbuis [m] (de ~)
treurbuis
televisietoestel [o] (het ~)
televisieontvanger
televisie-ontvanger
teeveetoestel
teevee
t.v.
kijkkast
kijkdoos
kijkbuis
kastje
buis [m] (de ~) {zn.}
Maria kijkt graag TV.
Maria kijkt graag TV.
De tv werkt niet.
De tv werkt niet.
onvoldoende [m] (de ~), buis [m] (de ~) {zn.}
onvoldoende [m] (de ~)
buis [m] (de ~) {zn.}
Één getuige is geen getuige", "Een enkele getuigenis is onvoldoende
Één getuige is geen getuige", "Een enkele getuigenis is onvoldoende
buis [o] (het ~) {zn.}
buis [o] (het ~) {zn.}
haringbuis, buis (mv. buizen) {zn.}
haringbuis
buis (mv. buizen) {zn.}


Gerelateerd aan buizen

hijsen - tetteren - lampetten - fleppen - feppen - zuipen - leider - leiding - buis - wambuis - kamizool - borstrok - colbert - jasje - kanaaldrinken - feilen - voorwerp - toestel - punt - jasje - vissersboot - televisiescherm