Vertaling van fikken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
branden, fikken {ww.}
branden
fikken {ww.}
Gisterenavond waren er vijf branden.
Gisterenavond waren er vijf branden.
Mijn huis was aan het branden.
Mijn huis was aan het branden.
hand [m] (de ~), poten, fik [m] (de ~), poot [m] (de ~), tengel, vlerken, knijper, kluif, klavieren, klavier, klauwen, klauw [m] (de ~), tengels [m] (de ~), jat, fikken [m] (de ~) {zn.}
hand [m] (de ~)
poten
fik [m] (de ~)
poot [m] (de ~)
tengel
vlerken
knijper
kluif
klavieren
klavier
klauwen
klauw [m] (de ~)
tengels [m] (de ~)
jat
fikken [m] (de ~) {zn.}
Hij stak zijn eigen huis in de fik.
Hij stak zijn eigen huis in de fik.
Een tafel heeft vier poten.
Een tafel heeft vier poten.


Gerelateerd aan fikken

branden - hand - poten - fik - poot - tengel - vlerken - knijper - kluif - klavieren - klavier - klauwen - klauw - tengels - jatveranderen - lichaamsdeel - middenhand - handwortel