Vertaling van kamp

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kamp, kampeerterrein, camping [m] {zn.}
kamp
kampeerterrein
camping [m] {zn.}
strijd, slag [m], gevecht, veldslag, treffen, kamp {zn.}
strijd
slag [m]
gevecht
veldslag
treffen
kamp {zn.}
Ze hebben het gevecht verloren.
Ze hebben het gevecht verloren.
De strijd gaat verder!
De strijd gaat verder!
kampement, tentenkamp, kamp {zn.}
kampement
tentenkamp
kamp {zn.}
kamp [m] (de ~) {zn.}
kamp [m] (de ~) {zn.}
stem, partij [v], kamp {zn.}
stem
partij [v]
kamp {zn.}
Je stem deed me huilen.
Je stem deed me huilen.
We zongen met luide stem.
We zongen met luide stem.
kamp [o] (het ~) {zn.}
kamp [o] (het ~) {zn.}
kampen, strijden, strijd voeren, vechten {ww.}
kampen
strijden
strijd voeren
vechten {ww.}

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt
» meer vervoegingen van kampen

kampen, worstelen {ww.}
kampen
worstelen {ww.}

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt
» meer vervoegingen van kampen

kampement [o] (het ~), kamp [o] (het ~) {zn.}
kampement [o] (het ~)
kamp [o] (het ~) {zn.}
bolwerk [o] (het ~), bastion [o] (het ~), kamp [o] (het ~) {zn.}
bolwerk [o] (het ~)
bastion [o] (het ~)
kamp [o] (het ~) {zn.}
gevecht [o] (het ~), kamp [m] (de ~), worsteling [v] (de ~), treffen [o] (het ~) {zn.}
gevecht [o] (het ~)
kamp [m] (de ~)
worsteling [v] (de ~)
treffen [o] (het ~) {zn.}
kampen {ww.}
kampen {ww.}

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt
» meer vervoegingen van kampen

kampen, strijden, knokken, matten, vechten {ww.}
kampen
strijden
knokken
matten
vechten {ww.}

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt
» meer vervoegingen van kampen