Vertaling van stem

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
stem, partij [v], kamp {zn.}
stem
partij [v]
kamp {zn.}
Je stem deed me huilen.
Je stem deed me huilen.
We zongen met luide stem.
We zongen met luide stem.
stem, stemgeluid, inspraak {zn.}
stem
stemgeluid
inspraak {zn.}
Ze sprak met zachte stem.
Ze sprak met zachte stem.
Elke staat had slechts één stem.
Elke staat had slechts één stem.
stem [m] (de ~), votum {zn.}
stem [m] (de ~)
votum {zn.}
De man sprak met een lage stem.
De man sprak met een lage stem.
stem, zangpartij {zn.}
stem
zangpartij {zn.}
stem, register [o] (het ~), bourdon, orgelregister {zn.}
stem
register [o] (het ~)
bourdon
orgelregister {zn.}
stem [m] (de ~), stemgeluid [o] (het ~) {zn.}
stem [m] (de ~)
stemgeluid [o] (het ~) {zn.}
stem, spraakvermogen [o] (het ~), spraak [m] (de ~) {zn.}
stem
spraakvermogen [o] (het ~)
spraak [m] (de ~) {zn.}
stem {zn.}
stem {zn.}
gelijkstemmen, stemmen {ww.}
gelijkstemmen
stemmen {ww.}

ik stem gelijk
jij stemt gelijk
hij/zij/het stemt gelijk

ik stem gelijk
jij stemt gelijk
hij/zij/het stemt gelijk
» meer vervoegingen van gelijkstemmen

stemmen {ww.}
stemmen {ww.}

ik stem
jij stemt
hij/zij/het stemt

ik stem
jij stemt
hij/zij/het stemt
» meer vervoegingen van stemmen

intoneren, stemmen {ww.}
intoneren
stemmen {ww.}

ik intoneer
jij intoneert
hij/zij/het intoneert

ik intoneer
jij intoneert
hij/zij/het intoneert
» meer vervoegingen van intoneren

balloteren, kiezen, stemmen {ww.}
balloteren
kiezen
stemmen {ww.}

ik balloteer
jij balloteert
hij/zij/het balloteert

ik balloteer
jij balloteert
hij/zij/het balloteert
» meer vervoegingen van balloteren

stemmen {ww.}
stemmen {ww.}

ik stem
jij stemt
hij/zij/het stemt

ik stem
jij stemt
hij/zij/het stemt
» meer vervoegingen van stemmen

afstemmen, stemmen {ww.}
afstemmen
stemmen {ww.}

ik stem af
jij stemt af
hij/zij/het stemt af

ik stem af
jij stemt af
hij/zij/het stemt af
» meer vervoegingen van afstemmen

tunen, stemmen {ww.}
tunen
stemmen {ww.}

ik stem
jij stemt
hij/zij/het stemt

ik stem
jij stemt
hij/zij/het stemt
» meer vervoegingen van stemmen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Je stem deed me huilen.

Je stem deed me huilen.

We zongen met luide stem.

We zongen met luide stem.

Ze sprak met zachte stem.

Ze sprak met zachte stem.

Elke staat had slechts één stem.

Elke staat had slechts één stem.

De man sprak met een lage stem.

De man sprak met een lage stem.

Stem van niets

Stem van niets

Ze spreekt tegen hem altijd met luide stem.

Ze spreekt tegen hem altijd met luide stem.

Zijn stem is iel, hoewel hijzelf dik is.

Zijn stem is iel, hoewel hijzelf dik is.

Je lieflijke stem klonk me zeer aangenaam in de oren.

Je lieflijke stem klonk me zeer aangenaam in de oren.

De stem van het volk [is] de stem van God

De stem van het volk [is] de stem van God

Mijn wens" of "mijn stem

Mijn wens" of "mijn stem

Hoop is een zachte stem die "misschien" fluistert, als de hele wereld "nee!" lijkt te roepen.

Hoop is een zachte stem die "misschien" fluistert, als de hele wereld "nee!" lijkt te roepen.

"Ik heb wat geld nodig," zei Dima met schaamte in zijn stem.

"Ik heb wat geld nodig," zei Dima met schaamte in zijn stem.

"Noobs?" vroeg Dima met enige boosheid in zijn stem. "Dit is geen videospelletje, Al-Sayib! Dit is het echte leven!"

"Noobs?" vroeg Dima met enige boosheid in zijn stem. "Dit is geen videospelletje, Al-Sayib! Dit is het echte leven!"

Nadat hij tien seconden lang naar een Arabisch liedje had geluisterd, hoorde Dima eindelijk een bekende stem zeggen: "As-salamoe aleikoem!"

Nadat hij tien seconden lang naar een Arabisch liedje had geluisterd, hoorde Dima eindelijk een bekende stem zeggen: "As-salamoe aleikoem!"