Vertaling van kleed

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kleed [o], tapijt [o], vloerkleed [o], karpet [o] {zn.}
kleed [o]
tapijt [o]
vloerkleed [o]
karpet [o] {zn.}
Kleed je snel aan.
Kleed je snel aan.
Ze droeg een wit kleed.
Ze droeg een wit kleed.
kleed [o] (het ~) {zn.}
kleed [o] (het ~) {zn.}
Ze had een lelijk kleed aan.
Ze had een lelijk kleed aan.
Ze kon haar lach niet bedwingen toen ze het kleed zag.
Ze kon haar lach niet bedwingen toen ze het kleed zag.
kleding [v], kleed [o], gewaad {zn.}
kleding [v]
kleed [o]
gewaad {zn.}
Hij koopt kleding.
Hij koopt kleding.
kleed [o] (het ~) {zn.}
kleed [o] (het ~) {zn.}
staan, kleden, omkleden, aankleden {ww.}
staan
kleden
omkleden
aankleden {ww.}

ik kleed aan
jij kleedt aan
hij/zij/het kleedt aan

ik sta
jij staat
hij/zij/het staat
» meer vervoegingen van staan

Je dient je correct te kleden voor deze winkel.
Je dient je correct te kleden voor deze winkel.
Wij staan voor democratie.
Wij staan voor democratie.
kleden, aankleden {ww.}
kleden
aankleden {ww.}

ik kleed aan
jij kleedt aan
hij/zij/het kleedt aan

ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt
» meer vervoegingen van kleden

kleden {ww.}
kleden {ww.}

ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt

ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt
» meer vervoegingen van kleden

kleden {ww.}
kleden {ww.}

ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt

ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt
» meer vervoegingen van kleden



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Kleed je snel aan.

Kleed je snel aan.

Ze droeg een wit kleed.

Ze droeg een wit kleed.

Ze had een lelijk kleed aan.

Ze had een lelijk kleed aan.

Ze kon haar lach niet bedwingen toen ze het kleed zag.

Ze kon haar lach niet bedwingen toen ze het kleed zag.


Gerelateerd aan kleed

tapijt - vloerkleed - karpet - kleding - gewaad - staan - kleden - omkleden - aankledenvoorwerp - jurk - voorzien - tonen - dragen