Vertaling van kleed
tapijt
vloerkleed
karpet {zn.}
kleed
gewaad {zn.}
kleden
omkleden
aankleden {ww.}
ik kleed aan
jij kleedt aan
hij/zij/het kleedt aan
ik sta
jij staat
hij/zij/het staat
» meer vervoegingen van staan
aankleden {ww.}
ik kleed aan
jij kleedt aan
hij/zij/het kleedt aan
ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt
» meer vervoegingen van kleden
ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt
ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt
» meer vervoegingen van kleden
ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt
ik kleed
jij kleedt
hij/zij/het kleedt
» meer vervoegingen van kleden
Voorbeelden in zinsverband
Kleed je snel aan.
Kleed je snel aan.
Ze droeg een wit kleed.
Ze droeg een wit kleed.
Ze had een lelijk kleed aan.
Ze had een lelijk kleed aan.
Ze kon haar lach niet bedwingen toen ze het kleed zag.
Ze kon haar lach niet bedwingen toen ze het kleed zag.