Vertaling van reutelen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
reutelen {ww.}
reutelen {ww.}

ik reutel
jij reutelt
hij/zij/het reutelt

ik reutel
jij reutelt
hij/zij/het reutelt
» meer vervoegingen van reutelen

reutelen, rochelen {ww.}
reutelen
rochelen {ww.}

ik reutel
jij reutelt
hij/zij/het reutelt

ik reutel
jij reutelt
hij/zij/het reutelt
» meer vervoegingen van reutelen

rochelen, reutelen {ww.}
rochelen
reutelen {ww.}

ik reutel
jij reutelt
hij/zij/het reutelt

ik rochel
jij rochelt
hij/zij/het rochelt
» meer vervoegingen van rochelen

zagen, zieken, piepen, mieren, malen, zeveren, emmeren, zeiken, reutelen, mekkeren, mekken, griepen, zemelknopen, zemelen, zaniken, neuzelen, lazeren, mauwen, zeuren, meieren {ww.}
zagen
zieken
piepen
mieren
malen
zeveren
emmeren
zeiken
reutelen
mekkeren
mekken
griepen
zemelknopen
zemelen
zaniken
neuzelen
lazeren
mauwen
zeuren
meieren {ww.}

ik emmer
jij emmert
hij/zij/het emmert

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt
» meer vervoegingen van zagen

Verplegers verzorgen zieken.
Verplegers verzorgen zieken.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.


Gerelateerd aan reutelen

rochelen - zagen - zieken - piepen - mieren - malen - zeveren - emmeren - zeiken - mekkeren - mekken - griepen - zemelknopen - zemelen - zanikenhoesten - uiten