Vertaling van zagen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
zagen {ww.}
zagen {ww.}

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt
» meer vervoegingen van zagen

De zeelui zagen land.
De zeelui zagen land.
We zagen hem nergens.
We zagen hem nergens.
zagen, zieken, piepen, mieren, malen, zeveren, emmeren, zeiken, reutelen, mekkeren, mekken, griepen, zemelknopen, zemelen, zaniken, neuzelen, lazeren, mauwen, zeuren, meieren {ww.}
zagen
zieken
piepen
mieren
malen
zeveren
emmeren
zeiken
reutelen
mekkeren
mekken
griepen
zemelknopen
zemelen
zaniken
neuzelen
lazeren
mauwen
zeuren
meieren {ww.}

ik emmer
jij emmert
hij/zij/het emmert

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt
» meer vervoegingen van zagen

Verplegers verzorgen zieken.
Verplegers verzorgen zieken.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
zagen, snurken, ronken, snorken {ww.}
zagen
snurken
ronken
snorken {ww.}

ik ronk
jij ronkt
hij/zij/het ronkt

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt
» meer vervoegingen van zagen

Tom hoorde Mary in de les snurken.
Tom hoorde Mary in de les snurken.
Als het op snurken aankomt kan niemand meneer Snurk verslaan.
Als het op snurken aankomt kan niemand meneer Snurk verslaan.
zagen {ww.}
zagen {ww.}

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt
» meer vervoegingen van zagen

We zagen de vogel toen we Okinawa bezochten.
We zagen de vogel toen we Okinawa bezochten.
De man die we vanochtend zagen was meneer Green.
De man die we vanochtend zagen was meneer Green.
zagen, krassen, schrapen {zn.}
zagen
krassen
schrapen {zn.}
We zagen nog een schip in de verte.
We zagen nog een schip in de verte.
zien {ww.}
zien {ww.}

ik zag
jij zag
hij/zij/het zag

ik zag
jij zag
hij/zij/het zag
» meer vervoegingen van zien

zaag (mv. zagen) [v] {zn.}
zaag (mv. zagen) [v] {zn.}
zien, ontvangen, bekijken, beschouwen, bezien, aankijken, beoordelen, inschatten {ww.}
zien
ontvangen
bekijken
beschouwen
bezien
aankijken
beoordelen
inschatten {ww.}

ik keek aan
jij keek aan
hij/zij/het keek aan

ik zag
jij zag
hij/zij/het zag
» meer vervoegingen van zien

Laat zien.
Laat zien.
Het is leuk om de race te bekijken.
Het is leuk om de race te bekijken.
oordelen, schatten, zien, achten, beschouwen, bevinden, houden, aanmerken {ww.}
oordelen
schatten
zien
achten
beschouwen
bevinden
houden
aanmerken {ww.}

ik merkte aan
jij merkte aan
hij/zij/het merkte aan

ik oordeelde
jij oordeelde
hij/zij/het oordeelde
» meer vervoegingen van oordelen

beproeven, pogen, trachten, zien, proberen {ww.}
beproeven
pogen
trachten
zien
proberen {ww.}

ik beproefde
jij beproefde
hij/zij/het beproefde

ik beproefde
jij beproefde
hij/zij/het beproefde
» meer vervoegingen van beproeven

zien, aanschouwen {ww.}
zien
aanschouwen {ww.}

ik aanschouwde
jij aanschouwde
hij/zij/het aanschouwde

ik zag
jij zag
hij/zij/het zag
» meer vervoegingen van zien

eruitzien, zien, kijken, tonen, ogen {ww.}
eruitzien
zien
kijken
tonen
ogen {ww.}

ik zag eruit
jij zag eruit
hij/zij/het zag eruit

ik zag eruit
jij zag eruit
hij/zij/het zag eruit
» meer vervoegingen van eruitzien

zaag [m] (de ~) {zn.}
zaag [m] (de ~) {zn.}
"Ik zie", zei de blinde man, toen hij zijn hamer en zaag opraapte.
"Ik zie", zei de blinde man, toen hij zijn hamer en zaag opraapte.
zaag [m] (de ~), zeikstraal [m] (de ~), zeiker, doordrammer, zeveraar [m] (de ~), zeurkous [m] (de ~), zemelap, zemel, oudwijf, jengel, dreiner, drein, drammer, ultra [m] (de ~), doordraver, zeiksnor, zeikvent, teem, zemelaar [m] (de ~), zageman, zeur [m] (de ~), zanik, zever [m] (de ~), zaniker, zanikpot, zeurpiet [m] (de ~) {zn.}
zaag [m] (de ~)
zeikstraal [m] (de ~)
zeiker
doordrammer
zeveraar [m] (de ~)
zeurkous [m] (de ~)
zemelap
zemel
oudwijf
jengel
dreiner
drein
drammer
ultra [m] (de ~)
doordraver
zeiksnor
zeikvent
teem
zemelaar [m] (de ~)
zageman
zeur [m] (de ~)
zanik
zever [m] (de ~)
zaniker
zanikpot
zeurpiet [m] (de ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

De zeelui zagen land.

De zeelui zagen land.

We zagen hem nergens.

We zagen hem nergens.

We zagen de vogel toen we Okinawa bezochten.

We zagen de vogel toen we Okinawa bezochten.

De man die we vanochtend zagen was meneer Green.

De man die we vanochtend zagen was meneer Green.

We zagen nog een schip in de verte.

We zagen nog een schip in de verte.

We zagen een vis in het water plonsen.

We zagen een vis in het water plonsen.

Eerst zagen ze de rommel, vervolgens keken ze elkaar aan.

Eerst zagen ze de rommel, vervolgens keken ze elkaar aan.

We keken uit het raam, maar zagen niks.

We keken uit het raam, maar zagen niks.

De inheemsen zagen toen voor de eerste keer een vliegtuig.

De inheemsen zagen toen voor de eerste keer een vliegtuig.

Ze zagen het jongetje weggedragen worden naar het ziekenhuis.

Ze zagen het jongetje weggedragen worden naar het ziekenhuis.

We zagen een klein eilandje aan de andere kant.

We zagen een klein eilandje aan de andere kant.

We zagen een flauw licht voorbij de rivier.

We zagen een flauw licht voorbij de rivier.

Het is lang geleden sinds we elkaar voor het laatst zagen.

Het is lang geleden sinds we elkaar voor het laatst zagen.

De man die we in het park zagen was meneer Hill.

De man die we in het park zagen was meneer Hill.

Sommige mensen in de oudheid zagen de zon als hun god.

Sommige mensen in de oudheid zagen de zon als hun god.