Vertaling van zeiken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
zeiken {ww.}
zeiken {ww.}

ik zeik
jij zeikt
hij/zij/het zeikt

ik zeik
jij zeikt
hij/zij/het zeikt
» meer vervoegingen van zeiken

mieren, zeiken, urmen {ww.}
mieren
zeiken
urmen {ww.}

ik mier
jij miert
hij/zij/het miert

ik mier
jij miert
hij/zij/het miert
» meer vervoegingen van mieren

Mieren en giraffen zijn verre neven.
Mieren en giraffen zijn verre neven.
zagen, zieken, piepen, mieren, malen, zeveren, emmeren, zeiken, reutelen, mekkeren, mekken, griepen, zemelknopen, zemelen, zaniken, neuzelen, lazeren, mauwen, zeuren, meieren {ww.}
zagen
zieken
piepen
mieren
malen
zeveren
emmeren
zeiken
reutelen
mekkeren
mekken
griepen
zemelknopen
zemelen
zaniken
neuzelen
lazeren
mauwen
zeuren
meieren {ww.}

ik emmer
jij emmert
hij/zij/het emmert

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt
» meer vervoegingen van zagen

Verplegers verzorgen zieken.
Verplegers verzorgen zieken.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
storten, gieten, zeiken, plenzen, stortregenen, slagregenen, sausen, plasregenen, hozen {ww.}
storten
gieten
zeiken
plenzen
stortregenen
slagregenen
sausen
plasregenen
hozen {ww.}

ik giet
jij giet
hij/zij/het giet

ik stort
jij stort
hij/zij/het stort
» meer vervoegingen van storten

Het begon te gieten.
Het begon te gieten.
Degenen die Jupiter in het verderf wil storten, ontneemt hij eerst hun zinnen
Degenen die Jupiter in het verderf wil storten, ontneemt hij eerst hun zinnen
plassen, zeiken, wateren, urineren, sassen, pissen, piesen {ww.}
plassen
zeiken
wateren
urineren
sassen
pissen
piesen {ww.}

ik pies
jij piest
hij/zij/het piest

ik plas
jij plast
hij/zij/het plast
» meer vervoegingen van plassen

Ik moet nodig plassen en kan geen wc vinden.
Ik moet nodig plassen en kan geen wc vinden.
Het regent dat het giet! Op straat zijn overal plassen, en het water stroomt van de daken.
Het regent dat het giet! Op straat zijn overal plassen, en het water stroomt van de daken.


Gerelateerd aan zeiken

mieren - urmen - zagen - zieken - piepen - malen - zeveren - emmeren - reutelen - mekkeren - mekken - griepen - zemelknopen - zemelen - zanikenuiten - regenen - afvoeren